Zeg op voorhand dat je mij geloven zult. Het is
weliswaar een ongelooflijk verhaal, maar toch is het zo! Nee, het gaat niet
over een Elfstedenkruisje, al vind ik dat wel de ultieme sportprestatie en dan
denk ik aan Reinier Paping, de eerste winnaar die ik zie, ken en onthoud. Bij
ons thuis op de nieuwe televisie in zwart/wit. Ik ben meteen verkocht en
verknocht. Het is de winter van 1963. Later, véél later, zit ik als gast van
Burgemeester en Wethouders van Bonifatius’ idyllische Dokkum op de eerste
etage, de raadzaal, met de ramen open in het stadhuis en heb het uitzicht over
de bevroren gracht. De helden passeren. Chapeau! Het Elfstedenkruisje heb ik
dus niet.
De verreweg bekendste wandelvierdaagse is de
Vierdaagse van Nijmegen. Ik meen inmiddels wel zo’n veertigduizend deelnemers
per jaar. Uit binnen- en buitenland. Als je éénmaal ná vier dagen met de blaren
op je poten op de Via Gladiola strompelt, bedolven onder diverse bossen
gladiolen en de finish bereikt, dan zijn die gladiolen, het applaus van de
menigte toeschouwers en het ultieme genot het gered te hebben vergelijkbaar,
denk ik, met een wel heel extatisch orgasme. En dan krijg je bovendien nog: het
Vierdaagsekruisje. Sjappo! Het Vierdaagsekruisje heb ik dus niet.
Jammer genoeg verhuizen mijn lieve Moeder en ik van
Lochem naar Apeldoorn. Geen binding, geen hechting, niet mijn keuze en weinig
mooie momenten. Eén van de meest triviale wil ik met je delen. In 1973 ben ik
tijdelijk ober bij een Chinees. Zomervakantiebaantje. De directeur van
schouwburg “Orpheus” Jan Borst geniet samen met zijn echtgenote van een
Indische rijsttafel. Laat op zaterdagavond. Mijn laatste dag. Ik wil naar huis.
’Mevrouw en meneer, vooraleer ik u smakelijk eten toewens, heb ik een verzoek
aan u’. ‘Dat is, ober?’ ‘Als u straks uitgegeten bent, wilt u dan de vlammetjes
uitblazen? Dank u wel!’ Halverwege de maaltijd ontwikkelt zich het volgende
gesprek: ‘Ober, mag ik u wat vragen?’ ‘Vanzelfsprekend, meneer!’ ‘Bent u hier
in vaste dienst of bent u vakantiekracht? ‘ (Huh?) ‘Nee, meneer, ik ben
werkstudent’. ‘Ja, ziet u, ober, mijn naam is Borst, Jan Borst en ik ben
directeur van Orpheus en vind dat u theater maakt en wil u dus een baan
aanbieden als bartender’. Ik wend mij af: ‘Mevrouw Borst veronderstel ik? Mijn
naam is Bert Vromen’. En ik ga verder, mij weer wendend tot de grote baas en
geef hem ook een hand: ‘Meneer Borst, u treft het. Maandagmiddag om 16.00 uur
ben ik bij u!’. Maandagmiddag heb ik –en mind you het wordt mijn eindexamen en
het hockey staat ook niet stil – een baan en voor een jonkie als ik een wereld
fee rate als bartender in het theaterrestaurant “’t Schellinkje”. Ik moet dus
de bar doen en de gastvrouwen (keurig nette serveersters) leiden. Alleen op die
data dat ik kan en/of wil. Lang verhaal
kort.
De schouwburg met immense hall is het centrale
vertrek- en aankomstpunt van de Apeldoornse Vierdaagse. Voor de deelnemers hoef
ik niets te doen. Wel voor de organisatie, wedstrijdleiding en bestuur. Ik loop
mij voor hen vier dagen de benen uit m’n reet. Ná de vierde dag prijsuitreiking
en opbreken. Met de nodige bladen bier en weet ik veel moeten zij allemaal
afkicken. Ik ook. Zij bedanken mij hartelijk, stoppen een vette fooi in de zak
van mijn schort en nu komt het: ‘Dames en heren het is mij een waar genoegen.
Echter één ding ontbreekt mij nog. Ik ren mij vier dagen lang de benen uit mijn
lijf, doe per dag minstens veertig kilometer, dus ik vind dat ikzelf ook wel
een Apeldoornse Vierdaagsekruisje verdien'. En…zij tippelen. Petje af, Bert!,
zeg ik tegen mijzelf. Het Apeldoornse Vierdaagsekruisje heb ik WEL!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten