dinsdag 25 februari 2014

Over hooiplukkers en helden

Gisteren is de film Kenau in premiere gegaan. Kenau Simonsdochter Hasselaer is een lokale Haarlemse heldin, bekend van haar verzet bij de verdediging van Haarlem in de Tachtigjarige Oorlog.
Van het Paard van Troje naar het Turfschip van Breda is geen grote stap. Het verzet tegen de Spanjaarden dat Kenau en de haren hebben geboden, is nog steeds voor velen een voorbeeld.
Met de film wordt het verhaal weer doorverteld.
Mijn held is Poorters Jan (Jan, de zoon van de poorter).
Een poorter is een andere naam voor een burger die zich binnen de stadspoorten in de stad mocht vestigen. In dit geval de stad Lochem, stadsrechten 1233. En de stad waar ik geboren en getogen ben.
Het lukte de Spanjaarden niet Lochem te veroveren, te bezetten. De belegering heeft lang geduurd. Een paar feiten voorafgaand aan het verhaal.
Hooi is gemaaid en gedroogd gras en augustus is de hooimaand; dan komt het hooi van het land naar de schuren. Hooi is wintervoer voor de beesten en… je kan er ook prima je dekbed mee vullen. Avital gaf dagelijks hooi aan Nijntje, haar konijn. Dat lag lekker in haar hok en zo had ze nog wat te eten ook.
Einde zomer komen paarden en wagens met hooi erop de stad in en moeten dus onder de poort door. Lochem was een kleine stad met stadswallen en stadspoorten. Een traditie was dat de kinderen van de stad op het moment dat de wagen (s) onder de poort reden, alleen dán, hooi van de wagen mochten trekken. Hooi voor hun huisdier. Hooiplukken dus.
En zo ook op een goeie ochtend in het jaar 1590. Kinderen uit de stad onder leiding van Poorters Jan waren op de hoogte wanneer precies de poort open ging voor de hooiwagens. Ze graaiden hooi van de wagens en…een laars! Een Spaanse laars. Meteen werd er groot alarm geslagen en de paar Spaanse soldaten die zich in het hooi verscholen, konden zo overmeesterd worden.
De andere wagens kwamen de stad niet meer in. Die paar ubergoocheme Spaanse soldaten zaten dus verstopt in het hooi. De wachtmeester Ballochi en zijn mannen overmeesterden ze en sloten hen op in de Blauwe Toren, de gevangenis. De overige wagens bleven dus buiten de poort en zo is Lochem gered van de Spaanse bezetting. Een heldhaftig én waargebeurd verhaal. En daarom heten Lochemmers Hooiplukkers.

Vandaag is het 25 februari 2014. De dag van de jaarlijkse herdenking bij het monument en standbeeld van De Dokwerker, door Mari Andriessen, op het Jonas Daniel Meijerplein. De grootste daad van verzet tegen de bezetter in de Tweede Wereldoorlog was de Februaristaking op 25 Februari 1941. Overal in de stad werd het werk neergelegd. Men betuigde solidariteit met de vervolgde Joodse bevolking (toen 10% van Amsterdam). 
Bij het monument herdenken en eren wij de stakers.

Helden!


zaterdag 22 februari 2014

Mijn Amsterdam


Al sinds de beginjaren zeventig lees ik Het Parool, met toen nog de slogan: léés die krant.
Vroeger met de vaste prik columnisten als Carmiggelt, Evert Werkman, Paul van ’t Veer, Harry van Wijnen, Nico Scheepmaker, Henri Knap, Ischa Meijer (De dikke man), om er enkele te noemen, en striptekenaars als Peter van Straaten met Vader & Zoon en Dik Bruynesteyn met Appie Happie. Wie kent Kapitein Rob nog?
De laatste jaren las ik op zaterdag altijd als eerste de verhalen van Johannes van Dam. Heerlijk. Hij is nu dood en dat is behelpen. Gelukkig vind ik wekelijks op zaterdag in de weekend bijlage PS op de laatste redactionele pagina de rubriek Mijn Amsterdam. Amsterdammers vertellen daarin over hun favorieten in en van de stad.
Omdat ik wel niet gevraagd zal worden door de redactie, poog ik nu zelf een Mijn Amsterdam samen te stellen.

Bert Vromen (58, Lochem) schreef een zestal boeken en is inmiddels opa. Er liggen twee boeken in het verschiet. Kwam in 1974 naar Amsterdam en woont nu in Amstelveen.








Restaurant
Cilubang in de Runstraat. Indonesisch van de meesterkok Ali. Vijfendertig jaar trouwe gast.
Chez George in de Herenstraat, echter George is dood. Ik kwam er vaak, méér dan twintig jaar.
En nu Reuring in de Lutmastraat. Voor mij een zoutloze runderribsteak graag, op mijn vaste plek.

Uitgaan.
Het liefst ga ik uit met mijn kinderen naar Carré of De la Mar voor een goeie musical. Ajax thuis is ook een uitje.

Café.
Vroeger veel. Nu De Ysbreeker op de Weesperzij en Krom in de Utrechtsestraat, hoek Kerkstraat. @Krom is dé plek voor mijn vriendin en mij. Wij hebben daar wekelijks werkoverleg over een gezamenlijk boek.

Kerk.
Naar de kerk ga ik niet. Naar de synagoge ook niet zo veel meer. De mooiste synagogen, sjoels, zijn nu onderdeel van het Joods Historisch Museum.

Dagelijkse boodschappen.
Vlees bij Robert Zikking, Marathonweg. Groente op de Stadionweg bij Jan Leegwater. Ik kom ook graag bij Genco in de Van Woustraat. Vis bij Schilder op de Van de Hooplaan in Amstelveen. Brood komt van Dick Jansen, ook Amstelveen. Hij heeft tegenwoordig geweldig lekker speltbrood dat zó bruin is dat het bijna Schwartzbrot is.

Mooiste plek.
Dat zijn er twee. De Magere Brug. En…het Olympisch Stadion. 8 augustus 1973 was werkelijk het summum. Afscheidswedstrijd Sjaak Swart. Ajax tegen Tottenham Hotspur. Vlak voor tijd werd Sjaak  uit het veld gehaald voor een groots afscheid. Niet alleen een ereronde, nee: Willy Alberti en Tante Leen zongen op de wijs van Au Champs Elysees (Oh Waterlooplein), wie kent het niet:
‘Dag Sjakie Swart…’.
Dik vijftigduizend man op de tribune. Allemaal janken als een klein kind. Ik ook. Vijftigduizend man zongen een Jood toe. Die vertrok. Ná mijn lange verblijf in het ziekenhuis was de wedstrijd voor Sjaak ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag in het Olympisch Stadion voor mij weer de mooiste plek voor een hernieuwde start, en een grote stap voorwaarts.

Museum.
Wat denk je van het Joods Historisch? Vier sjoels in één complex: de Grote Sjoel, de Obbene Sjoel, de Dritt Sjoel en de Neie Sjoel. Onder de meer dan twintigjarige directie van Judith Belinfante tot grote hoogte gestegen. Het is mij nu nog te druk in het verbouwde Rijks, maar wees je verzekerd: ik ga naar de Hollandse meesters!

Amsterdam voor kinderen.
Artis, het Amsterdamse Bos en de hockeyvelden. Kindermuseum in het JHM.

Favoriet vervoermiddel.
Dagelijks zit ik drie kwartier op de fiets. Binnen. In de stad wil ik niet zonder auto. En dan het liefst vóór de deur.

Standbeeld.
Daar hoef ik niet over na te denken. By far De Dokwerker. Ik hoef je niet te vertellen waarom.

Wil niet dood gevonden worden.
Het is hier de bedoeling een plek in Amsterdam te noemen. Ik noem niks. Ik wil helemaal niet dood. Dus ook niet gevonden worden.

Mijn buurt.
In veel buurten voel ik me thuis. In de oude Jodenhoek loop ik het liefst en ruik en proef dat wat er niet meer is en nooit meer weerom zal komen. Zelfkastijding. Dé winkelstraat is de Haarlemmerdijk, gekoppeld aan de Haarlemmerstraat.

Favoriete modewinkel.
Nou zeker Pauw en Zwartjes niet. Ik hou het maar op De Bijenkorf.

Smakelijke winkel.
Wat denk je van Van Dobben? En Kef, de kaasboer op de Marnixstraat. En voor ijs ga je naar Jordino, Haarlemmerdijk 25. Op de Vrijheidslaan haal je zuur bij De Leeuw. Bij wie anders?

Mijn kapper.
Daar heb je ‘m weer. Peter, bij Frits de Reus. Al dertig jaar.

Beste plek om te sporten.
Voor mij? Mijn slaapkamer met de home trainer.

Een avond stappen met…
Baruch Spinoza. Om wel interessant over te komen. Omdat het toch niet kan, hij is al even niet meer in de tijd. En…om niemand voor de kop te stoten.

Favoriete Amsterdammer.
Brammie Koperentuit, dé hoofdpersoon uit Jeruzalem van het westen een briljant boek van Siegfried E. van Praag.

Eerste keer in Amsterdam.
Dat moet 1959/1960 geweest zijn. Samen met mijn Vader naar Polak van Deventer (há, die ken je niet!) in de Kalverstraat 19. Daar verkochten ze tropenkostuums. Lichte pakken, qua gewicht én kleur. Wandelde mijn Vader in op de boulevard van Knokke. Met een witte pet op.

Ik voel me Amsterdammer.
Omdat  het zooooo lullig is steeds maar weer buitenstuip genoemd te worden. Nee hoor, ik ben er trots op geboren en getogen te zijn in Lochem en toch kwam er een tijd te verkassen.
Mokum betekent mijn plaats, tsja en dat dacht ik vanaf toen – de laatste twee klassen middelbare school - ook. Verwant met het verleden, mij realiserend dat de toekomst in Amsterdam lag. De Toekomst ligt trouwens ook echt in Amsterdam! En zeg nou zelf: in de buitenwijk Amstelveen blijf je toch ook Amsterdammer?

Met pek en veren de stad uit.
De Stopera, Robert M. (Mikelson) én de Huishoudbeurs.



zaterdag 15 februari 2014

Botsautootjes.

Paul van Vliet heeft ooit een deel van een conference gewijd aan de ‘Kleine ergernissen der liefde’. Dat ik me dat allemaal nog herinner zegt niets over mij, maar wel over Van Vliet en de conference. Hij somt al die ergernissen één voor één op en na iedere ergernis klikt ie met zijn rechterwijsvinger van binnen in de mond door de lip. Zo’n pingpongbalgeluid. Ik ga hier niet al die voorbeelden geven, maar een paar wil ik je niet onthouden.
“Hij die altijd de peuken uitdrukt in de etensresten op zijn bord.” Ping!
“Zij die altijd aan het verkeerde eind van de tube tandpasta knijpt.” Pong!
 “Zij die altijd tijdens de coïtus zegt: ‘Wil je nog wel even de vuilniszakken buiten zetten?’ ” Ping!
“Hij tijdens het hoogtepunt…’Oh Moeder’…!” Pong!

Je begint ‘m al door te krijgen, het gaat hierna over meer ergernissen.  
Het jaar is nog maar koud begonnen en ik walg weer van het asociale gedrag van de weggebruiker. Ja, ik kan het ook hebben over de winkelende klant in de supermarkt, maar dat een andere keer.
Het is een kermis op straat. Doet me denken aan vroeger: de jaarlijkse kermis in de kleine landstad Lochem, mijn geboortestad en stadsrechten in 1233. Ik pik er even twee dingen uit. De keiharde muziek en de botsautootjes. Ik weet niet meer wat de botsautootjes kostten toen, een kwartje, misschien twee, maar ik wilde in die paar minuten zoveel mogelijk rijden. En niet botsen. Noch kleine weerloze meisjes de angst inboezemen van de enorme knallen van links of rechts, frontaal of van achter (?). En verdomd ik sta weer met de beide benen op de grond in het verkeer van vandaag.
Fietsers. Zonder licht. Op de stoep. Tegen de rijrichting in rijdend. Met z’n drieën naast elkaar. Oversteken, afslaan naar links, zonder te kijken. Ja, zelfs de bakfietsers, met of zonder kroost. Al is de huidige bakfiets wel een heel ander vervoermiddel dan de bakfiets van mijn jeugd. Ook al die gasten die door rood rijden, het liefst met dopjes in de oren. Nee, ze zijn niet doof, maar luisteren naar muziek. Het liefst hard.
Jonge moeders met kinderen op de fiets: vóór, achter en één ernaast op zijn/ haar eigen fietsje, zonder lampjes, zonder kijken en met  iPod-oortjes in. Als het meezit krijg je een middelvinger, als toegift voor een reactie.
Dan scooters. Ik beperk me tot de links en rechts passerende en krioelende racemonsters, met erop pizzakoeriers, die je scheldend, vloekend en tierend de les lezen. Ook hen is het opsteken van de middelvinger niet vreemd. De taal die ze uitkramen is de mijne niet.
En heb ik het al gehad over de Amsterdamse taxichauffeur? Maak me niet misselijk! Een schande voor de stad en weinig eerbied voor alle taxichauffeurs van toen. Zij wisten de weg. Zij gebruikten de meter. Zij belazerden de kluit niet. En zagen er bovendien correct uit. De auto was schoon. En er werd niet in gerookt. De Amsterdamse taxichauffeur van toen sprak Nederlands. En reed volgens de regels.
De mensen die hun middelvinger opsteken zou je de kost moeten geven,. Ze hebben zo langzamerhand de overhand in het Hollandse verkeerslandschap. Bumperklevers, rechts passerende coureurs. Snelheidsduivels die met 70 kilometer per uur op de middelste baan rijden. In de jaren 60 van de vorige eeuw had je de grap: Wat is de snelste auto van de wereld? Een Dafje. Staat altijd vooraan in de file. Ik rijd het liefst filevriendelijk, maar kom er maar ’s om.
Kermis. De verlichting van de auto, de lampjes. Al zouden ze het doen, dan weet de chauffeur anno nu niet meer waar de clignoteur zit. Het feit dat je even moet nadenken bij dit woord, zegt genoeg. Wie de schoen past trekke hem aan. 
Auto’s (chauffeurs dus) geven niet meer aan met hun lampje dat er links dan wel rechts afgeslagen wordt of van rijstrook gewisseld. Nergens voor nodig, toch?
Recent gebeurde mij het volgende (ik heb een getuige, mijn zoon zat naast me). Let op: we reden op de Stadionweg. We wilden rechtdoor, over de Beethovenstraat, richting Olympiaplein en Stadion. Stonden als tweede auto voor het verkeerslicht. Als eerste een gloednieuwe, spierwitte, peperdure Opel Ampera. Goedkoopste versie vanaf € 40.000,=. Begint het al spannend te worden? Als ik op internet kijk naar deze auto raad je het al…het is er een zonder richtingaanwijzers, althans ze staan niet in de brochure. Nou, de importeur zal het toch wel weten, niet?
Enfin, verkeerslicht op groen. Opel trekt op. Ik er achter aan. Maakte hij een beweging met zijn stuurwiel en sloeg rechtsaf de Beethovenstraat in. En…stond daarna vol op de rem, want hij moest, zo bedacht ie zich ineens, aan een paar fietsers voorrang verlenen. Dat kon ik ook. Trok dus ook op, maar moest pardoes vol op de rem.
Waar komt die verschrikkelijke gedragsstoornis, dat vermetele egoïsme vandaan? Ik ben geen sociaal-psychograaf en geen moraalridder, maar ik raak er wel door geïrriteerd. De kleine ergernissen worden héél grote. Het is kermis op straat. Botsautootjes 2014. Ik heb nu niet gebotst tegen die witte Opel, wat een mafkees. Maar stel dat je ooit in zo’n situatie verzeild raakt, beroep je dan op Avas, een rechtsvorm, afwezigheid van alle schuld. In elk geval bij jou. Die Opelboef moet op de bon. Me dunkt het is een schulduitsluitingsgrond. Ik erger me groen en geel aan die kermis van vandaag. Ik verlang weer naar de botsautootjes, naar Lochem.

maandag 10 februari 2014

Osseworst


Enige jaren geleden vroeg ik aan mijn achternicht, de schilderes en kunstenares  Karin Vromen of zij mij eens een schilderles wilde geven. Ik had destijds nog niet de rust van nu in m’n donder en hield me ook toen al, vooralsnog alleen bij het toetsenbord.
Ik ben nu tegelijkertijd aan mijn zevende en achtste boek bezig en sinds een aantal maanden blog ik daarbij. ‘Als het jou niet dient: jammer, maar ik heb er lol an.’
Terug naar de schilderles. Ik had mooi bruin boterpapier gekocht bij Vlieger aan de Amstel en mij terdege geestelijk voorbereid met mijn doelen. Schilderen dus. En wat zou ik schilderen dan? Ik zal je er nu niet mee vermoeien, geef m’n geheimen niet prijs, maar ik wilde beelden uit mijn dagelijks leven op eenvoudige wijze presenteren. De techniek: met heel brede rechthoekige kwasten die op behangkwasten lijken, of grote simpele dikke bolle verfkwasten van de huisschilder. Smijten met de kwast zoals ik dacht dat Anton Heyboer dat deed. Tot hier. Op de bruine ondergrond van het boterpapier had ik met een paar streken bruin en rood mijn broodje osseworst geschilderd. Ik was er fier op. Karin zag dat en vroeg een net binnenkomend Turks buurtjongetje van een jaar of acht, die ook op schilderles kwam: “Wat vind je van dat schilderij?” “Aaah…”, zegt ie, “…een hamburger…!”
Ik was op de goede weg! Het is bij twee lessen gebleven, ooit pak ik de kwast misschien nog ’s op.
Thuis in Lochem werden wij met lekker eten grootgebracht. Een goeie opvoeding. Brood, fruit, groente, vis, vlees en vleeswaren. En zo werd ik meatware. Alles was altijd even lekker, maar de osseworst was het toch net niet. Althans niet die van de Lochemse slagers.
De geschiedenis. Osseworst kennen we al van vroeg in de 17e eeuw. Pekelvlees was ook al bekend en beroemd. De osseworst werd gemaakt van de os. Simpeler kan het niet. Er zijn minder ossen dan koeien en zo kwam het dat uit het buitenland ook ossen gehaald moesten worden. Het vlees van de os is bovendien wat steviger dan die van de koe. Nu draait een beetje slager zijn hand er niet voor om er ook koeienvlees bij te doen. En blijft men het aanprijzen als ossenworst. Met N in den lande en zonder N in Amsterdam.  Osseworst is pur sang Joods. Vroeger waren er vele plekken in Mokum waar je koosjere osseworst kon krijgen. Op de broodjes. De osseworst blijft osseworst, met name en alleen in Amsterdam, al is het aantal koosjere osseworsten nu helaas significant minder. Ik zelf eet niet-koosjere osseworst, maar daarover later meer.
Kortgeleden, op 24 december 2013 luisterde ik naar het nieuws op de radio, Hilversum 1 aan met tussendoor een praatprogramma. Heeft een geschiedkundige het over het Kerstverhaal; het was immers de tijd, en over de os en de ezel. Wat ik op school niet heb geleerd, verneem ik van de radio. Volgens die heer, ik citeer: “…de os symboliseert de Jood en de ezel de heiden…”. Ik schreef het onverwijld bij een verkeerslicht toch maar even in mijn schriftje met harde kaft voor schrijversnotities. (Zo’n ding ligt permanent in de auto, voor het geval ik weer ’s iets bedenk.)
Van een goede vriend begreep ik per telefoon pal daarna dat os of oz in het Hebreeuws (Ivrit) een mannelijk dier betekent. Een rund, al dan niet gecastreerd. In het Nederlands is een os een gecastreerde stier. Door de testamentische symboliek van os als Jood, of andersom, begint een verklaring voor de hand te liggen.
Er zijn diverse slagers die redelijke osseworst maken. In de Jordaan zit een klasbak, maar de échte komt van de Marathonweg. Mijn goeie vriend Robert Zikking is al jaren de 1e prijswinnaar op de jaarlijkse slagersvakbeurs van veel vlees. Zijn pekelvlees is fameus. Ik noem nu osseworst in het bijzonder. Langjarig en meervoudig prijzenwinner. Osseworst zonder n. Gerookt, niet gerookt. Afgehangen. Met of zonder knoflook. Hoe dan ook wél met nesjomme.
Voordat je nu ook ossenstaartsoep roept, ja! mét een N…. Het achterste deel van een rund, dus ook van de os, is dat niet geoorloofd. Niet koosjer dus. Van mijn Moeder heb ik de smaak te pakken van en voor de goeie, enige echte ossenstaartsoep. De staart in stukken gaat de pan in en tegelijkertijd zeg je drie keer: hij is koosjer, hij is koosjer, hij is koosjer. En… verdomd…hij ís koosjer. De rest hoor je vast nog wel ‘s.
Schiet me ineens wat anders  te binnen. Ik had een zakenrelatie in Gilze, Brabant. We hebben vaak gegeten in het eetdorp bij uitstek in de buurt Hilvarenbeek.  Gingen we Hilvarenbikken.
Hans kende de eigenaar en zijn echtgenote van een bepaald goed restaurant. We zaten tot laat door te praten en het paar kwam nog even bij ons aan tafel. Ik vroeg hem: “Die ossenstaartsoep was heerlijk. Wil je het recept prijsgeven?”. “O ja”, zegt ie, “blikjes Campbell ossenstaartsoep, gepureerde  rode paprika’s erdoor en een scheutje room…” M’n bek viel open van verbazing. Toch was ie lekker. Wil je het recept van thuis dan hoor ik het wel.
Wat ik feitelijk wil betogen is dat osseworst zo Joods is door de geschiedenis van de os en de ezel, doordat ie in Mokum zo populair is. Op sommige H-plekken schandalig duur en bij Sal Meijer een illusie, denkend aan vroeger en de tijd die nooit meer terugkomt. Zijn broodje is prima, daar niet van, maar bij elke hap heb ik een hang, drang en dwang naar toen. Nostalgie.
Om af te ronden: hij is gezond. De ouwe internist Joop Stork leerde me eens dat het heel goed is ’s avonds laat thuiskomen, van bridge bijvoorbeeld en dan nog een augurk van De Leeuw te eten met een mager stuk osseworst.  Als ik naar mijn vrienden Birthe en Casey ga, mag ik niks anders meenemen. Verras me op mijn verjaardag, iedere dag dus! Osseworst is gewoon lekker.  

Slagerij Robert Zikking, Marathonweg 51, 1076 TB Amsterdam
Tel.: 31 20 6628652