zaterdag 25 juli 2015

Het mirakel van de boom.



Tussen Lochem en Laren, meer specifiek in Verwolde, staat de Dikke Boom. Ja, zo heet ie. En is zonder weerga de dikste boom van Nederland. Als je er omheen wilt lopen, trek maar een stief kwartiertje uit. Zo dik. Met een omvang, of in dit geval een omgang van wel acht meter. En de Dikke is al dik 500 jaar oud.
Van de ene boom in Laren, naar het andere Laren. In Noord Holland. Je weet wel van het liedje van Annie M.G. Schmidt: “Tante en oom in Laren”. “Ik heb een tante en een oom, die zitten in een eikeboom, een eikeboom in Laren”. Het is toch mirakels, niet? De dikste boom en de sterkste boom, want om ook tante te dragen moet je wel heel sterke wortels, stam en takken hebben.  Maar… ik heb nóg een oom. Althans hij leeft niet meer, maar in dit verhaal wordt ie weer springlevend. Mijn Opa Louis en Oma Bertha hebben drie zoons. Mijn Vader Max, dan heb je Sally en de derde en oudste is Leendert. Leo genaamd. Van 4 mei 1909. Ja, ik heb een oom, ook iets met een boom. In Enschede woont hij. Samen met zijn echtgenote, wat een takkewijf. Hij is ook handelaar in huiden en leer. En van Lochem naar Enschede als voorportaal van heel Twente en ook wat over de grens. Dus hij vertrekt naar Enschede. Hij blijft er ook, ook al is er beslist meer keuze. Ook wanneer ie getrouwd is. Mijn oom Leo komt geregeld bij ons, hoewel zijn jaloerse bitch hem dat verbiedt. Ik kijk wel tegen ‘m op. Een vrijbuiter, met een auto als een slagschip. Een witte Studebaker Hawk Eye. En van binnen knalrood leer. Hij is er niet vies van om in de achterbak af en toe wel een huid mee te nemen. Hij is nergens vies van. Hij heeft wel humor. En brengt me áltijd speldjes mee. Het meest kenmerkende aan mijn oom is zijn gezang. Het hele jaar door. Winter, lente, zomer, herfst. Steeds hetzelfde lied. Dezelfde regels. To the point. Mijn oom en een boom. Het mirakel van mijn oom en de boom. In het oosten komt de Joodse familienaam Denneboom vaak voor. Ik zweer je hij hééft wat met een Denneboom, vermoed ik. Een flink bos hout. En een stoere stam. Mijn oom zingt de klok rond: “O denneboom, o denneboom, wat zijn je takken wonderschoon. Ik heb je laatst in het bos zien staan, toen zaten er geen takjes aan. O denneboom, o denneboom wat zijn je takken wonderschoon”. Op 31 januari 1974 goat ie uut d’n tied. Bij leven zie ik zijn vrouw een paar keer. En ik geef hem gelijk.

dinsdag 21 juli 2015

Hockeyhumor. Voor de Nederlandse Maccabiade ploeg, 2015 Berlijn.


 

Er zijn daar twee gastjes in die Nederlandse herenhockeyploeg die mij kennelijk moeten hebben. Ze mogen. Wij, mijn Nederlands XItal van 1981 wint `goud, als eerste land ooit op de Maccabiade 1981, Israel. De ploeg van vandaag, onderdeel van de Nederlandse delegatie op de Europese Maccabiade in Berlijn, eind juli – begin augustus, moet natuurlijk noblesse oblige met goud thuiskomen. Welnu die twee gastjes (zij hebben al goud op zak sinds 2005!), Maxime en Yoni, hebben het steeds (in plaats van 1981) over 1732. Inwrijven hoe oud Goud van Oud wel is. Fijne gastjes. Doet me denken aan hockeyhumor. De Nederlandse herenhockeyploeg voor de 11e Maccabiade in 1981 begint de voorbereidingen in 1979 op de velden van Hurley. De eerste keer komt ook de president, de chef de mission, zijn enorme puntneus laten zien. De mannen verstaan zijn naam verkeerd, ik attendeer hen daarop, maar het deert niet. Vanaf nu “De Jong”. Hockeyhumor. Kort ná opstijgen van Schiphol begint de eerste. Héél zachtjes. De tweede volgt. In no time de rest van de hockeyers. Alleen wij begrijpen ‘m. Hockeyhumor. Wij zingen, dus minuten lang van zacht naar hard: “De Jong, De Jong, De Jong…..De Jong, De Jong, De Jong…..De Jong… De Jong, De Jong, De Jong. …. De Jong”. Wij worden er zelf mesjogge van, net als van hem. Tijdens week acclimatiseren in het kibbutzhotel Sjefayim moeten wij met de hele Nederlandse equipe oefenen. Oefenen voor het marcheren. Marcheren bij binnenkomst van het stadion van Ramat Gan, tijdens de officiele openingsceremonie. In rotten van vier. Altijd een hockeyer links voor. De Jong gaat voor in het gebed. Commando. Weer een commando, laat ons zeggen “rechts!” en wat doet de man links voor en dus de hele equipe…..links! Je raadt het al. En dit een stief half uurtje volhouden. De puntneus wordt roder en roder. Hockeyhumor. Al doet de rest gewillig en gedreven mee! Coach, fysiotherapeut en één speler zijn op een vrije middag in Tel Aviv en zien in een winkel dezelfde petjes als die van ons officiele tenue. Met dien verstande deze zijn niet geheel wit, maar het logo van de 11e Maccabiade staat er op. Sterker nog je kan je naam er op laten printen. Hockeyhumor. Achttien van die petten in de kontzak. Afgesproken wordt een tweetal uren voor aanvang van de opening bij het stadion te zijn. De hele equipe is er. Dat wil zeggen de hockeyers niet. De puntmuts wordt ziedender en ziedender. Schelden, vloeken, tieren. En ja hoor, daar komen vier taxi’s met de heren. Gek wordt ie. En dan het stadion in. Intussen wisselen wij allemaal van pet en de lachers op onze hand. De Jong knapt uit zijn vel. Hockeyhumor De Jong. Enfin, wij spelen de finale tegen Zuid Afrika. 0-3 rust. De chef vertrekt, omdat er toch geen goud, eer voor hem, de kowedschlepper, te behalen valt. Eindstand 3-3. Verlenging geen score. Strafballen. Nederlandse keeper pakt drie van de vier strafballen, hockeyhumor, en Nederland wint goud. De manager van het voetbalelftal blijft wel kijken. De klasbak. Tot het eind. Sal van Gelder. De vader van het testbeeld Cheque. Goud dus. Goud van Oud uit 1732. Doe het hem/ hen maar na! Maar vooral, ja vooral: hartstikke veel plezier en hockeyhumor!

zaterdag 18 juli 2015

Een beetje focus in de kop doet wonderen.

 
 

 

 

 

 

Ron Soeteman ziet het goed. Hij gebruikt het woord focus niet, maar brengt het in de praktijk. Hij is mijn hockeytrainer en coach. Op mijn veertiende in A1 en vijftien jaar ben ik als ik mijn debuut maak in het Eerste. Bekerwedstrijd uit bij Maastricht, een wereldreis. Uitslag 0-0. Clean sheets voor de keeper. En dat ben ik. Wij trainen driemaal per week. En Bert één keer extra. De keeperstraining op vrijdagmiddag. Op de mooie groene grasvelden van het Apeldoorns seminarium. Daar heb ik niets te zoeken, o nee, maar daar wordt wekelijks in alle rust getraind op de vrijdagmiddag. Ron wordt bijgestaan door Jos Aartsen, nu voorzitter Raad van Bestuur UMCG, Universitair Medisch Centrum Groningen, en Hans Streng, nu eigenaar van een training- en opleidingsbureau in Eindhoven. Soeteman overigens acteert als Rinus Michels. Wie weet imiteert hij, dat zal, maar hij weet wel datgene over te brengen waardoor je een betere, nog betere hockeyer wordt. Je kunt je voorstellen welke oefeningen allemaal uitgevoerd worden. Ik ga ze niet allemaal opsommen. Voor eentje maak ik een uitzondering. De dummy. Bij bridge als dummy moet je je kop houden en bij de hockey dummy moet je je kop erbij houden. Uitleg. Wat is de dummy: De aanvaller heeft de bal aan de stick en wil een tegenstander passeren aan de backhand kant van die speler. De bal daar tegenhouden is moeilijker dan op de forehand. Enfin hij/ zij dribbelt met bal er op af en doet net alsof hij/ zij de bal over de forehand van de tegenstander wil spelen. Dan een schijnslag over de bal en de aanvaller neemt de bal daadwerkelijk met de backhand mee terug. Inmiddels houdt de tegenstander de stick voor hem/ haar naar rechts, de aanvaller haalt de bal dus terug en passeert hem/haar op zijn backhandkant. Hij/ zij is dus altijd een fractie later… Jos en Hans zijn begaafde spelers. Technisch. Een jaar of twee ouder dus meer ervaring. Ik vlieg er steeds in. Het lukt me niet de bal te pakken te krijgen. Zij passeren mij dus aan mijn linkerkant en een simpele slag op goal. Doelpunt. Frustrerend. Soeteman neemt mij apart en vertelt wat de bedoeling is. Gedurende de hele wedstrijd (en warm up) kijk naar de bal. Kijk naar de bal. Alleen maar naar de bal. Concentreer je. Daar heb ik wat aan. Wij trainen verder en… ik heb het onder de knie. Dit proces duurt wel een paar maanden. Vanaf dat moment passeert niemand mij meer met de dummy. Tuurlijk krijg ik tegengoals te verwerken in een bijna vijfendertigjarige loopbaan. De mooiste wil ik je overigens niet onthouden. In Zuid Afrika spelen wij in 1984 met The Bulbs twaalf wedstrijden. Twee gelijk, vijf verlies, vijf winst. In Kaapstad spelen wij tegen South Africa U23 (Zuid Afrika onder 23). In hun ploeg Mandy Achad. Spits. Spits van het Zuid Afrikaans Maccabi Team, maar ook speelt hij in de nationale ploeg Springbokken cricket. Op een gegeven moment dribbelt hij de cirkel in, voor mij vanuit de goal gezien aan de rechterkant, iets uit het midden. In de cirkel slaat hij met een ‘holle rugslag’ de bal snoeihard in de verre kruising, voor mij links dus. Ik reageer nog wel, maak een prachtige duik, dat wel, maar ben te laat. Moet mijn meerdere in hem erkennen. Echt de mooiste goal. Ik zie ‘m nog wel ’s langskomen in de dromen van Vromen.

Terug naar focus. Voorafgaand aan een wedstrijd, dit geldt ook voor zaken doen…, zal je je moeten voorbereiden. Voorbereiding is 90% van het (jouw!) succes! Je begint dus al vér vóór de wedstrijd met je voor te bereiden en te concentreren. Bij bridge precies hetzelfde. Ben je er niet bij met de kop, dan kun je het shaken. Focussen is het denken en de aandacht richten op iets of iemand. Cruijff zegt overigens: Soms ben je te laat bij de bal, soms te vroeg. Door focus (dat woord gebruikt hij niet) ben je op tijd. Precies op tijd. Ik ben nu zesenveertig jaar verder en de wijze lessen over focus van Soeteman leggen mij geen windeieren. Dank je wel, Ron, Jos, Hans. Focus op je gesprekspartner, focus in het verkeer, focus tijdens een fikse pot bridge, focus op je werk, focus op je sport. Ik focus mij nu ook op herstel.

 

 

 

vrijdag 10 juli 2015

Gelukkig aan de Berkel


 
 
 
 

 
gelukkig aan de Berkel
week word ik
laat mij gelukkig zijn
de drie plekjes zijn mijn
het is waar ik geboren ben
aan de Berkel
de kronkelende rivier achter ons huis ‘t Zunneke
langs het tuinpad van mijn Vader
ná meters wandelen
een vijvertje in de vorm van een T
op mijn buik
mijn hoofd ondersteund door mijn knuistjes
kijk en luister ik uren, dagen
naar de kikkers
er is kikkerdril
straks kikkervisjes en donderkopjes
de taal van de kikkers
ik versta hen niet
maar zij kwaken met mij
geroerd ben ik
ik weet nog hoe het was
iets verderop ik ben er zo
balancerend als een koorddanser tussen de koeienvlaaien
in de weide van Hunteler
sta ik in het riet
aan de oever van de Berkel
een eenvoudig houten bootje, géén zomp, één riem
genoeg om clandestien aan de overkant
het zwembad Stijgoord
binnen te wandelen
een ontdekkingsreis de Berkel  op
tegen de zwakke stroom in
mooier en verder
Zwiep, Nettelhorst, de ruine
avonturen
ik weet niet beter dan dat nooit voorbij zal gaan
Lochem, stad sinds 1233, aan de Berkel
nét buiten de stadsgrens op het heuveltje
aan de Zutphenseweg rechts  het keiwerowes
de Joodse begraafplaats
mijn derde plekje
onder toeziend oog van mijn beide Ouders
zo is het goed
 
aan de Berkel geboren
aan de Berkel getogen
ooit,  over zestig jaar

lang slapen op mijn plek
daar ben ik thuis

zaterdag 4 juli 2015

Mag ik je wat opbiechten?


 

Ja, ik moet je wat opbiechten. Normaliter wanneer ik tot verzoening moet en wil komen, dan benut ik daar met hart en ziel Grote Verzoendag (Jom Kippoer) voor. En G’dzijdank mij wordt immer vergeven. Ofschoon is dat géén carte blanche er maar op los te leven.

Helaas – het is mijn keuze niet, maar ik verzoen mij ermee - verhuizen wij om begrijpelijke reden van Lochem naar Apeldoorn. Ik noem de laatste naam één keer. Genoeg. Basta cosi. Ik heb er niets mee. Ik ben elf jaar. De lokale voetbalvereniging is A.G.O.V.V. (Apeldoornse Geheelonthouders Voetbal Vereniging, ik verzin het niet) en speelt de thuiswedstrijden in het gammele stadionnetje in het sportpark ‘Berg en Bos’. Voor de nationale bekerstrijd komt (ook één keer!) Feyenoord op bezoek. Met Google herinner ik mij nog de datum: 15 september 1968. Het wordt 0-5 voor de bezoekers. Daar kom ik nimmer meer. Zeven dagen in de week ben ik op de hockeyvelden, honderdvijftig meter van ons huis. Catharinalaan uit, zo in het park Marialust staat het clubhuis van mijn club en liggen de velden. Dat clubhuis, een echt clubhuis, kwam er een jaar later. Er was een stenen gebouwtje met twee kleedkamers en om nooit te vergeten… een groen geverfde houten keet van 2 x 2 meter met een luik en achter dat luik de assistent-amanuensis Nolet van het Veluws College. Een flesje prik een kwartje. En hij bezorgde op het veld zelfs de grote metalen schenkkannen met thee. Net voor de rust.

Terug naar de voetbalwedstrijd. Ná de wedstrijd loop ik naar en op het veld en zoek de twee stoere verdedigers Rinus Israel en Theo Laseroms. Blokken beton. Geef hen beiden een handje met de tekst: “Goed gespeeld!”. Je maakt wat fouten als adolescent.

M/V wat voel ik mij nadien miserabel. Niet zozeer dat ik Israel een handje geef, een mooie naam én hij is Amsterdammer. Zo miserabel dat ik het nu nog weet. Zo miserabel dat ik wil biechten. Enfin, ik biecht het op. Zegt de pastoor, die pischer: “Het is je vergeven, mijn zoon. Enne wie al mijn collega’s waar dan ook in de wereld en ik allemaal een handje hebben gegeven is véle malen erger…”.  En weg ben ik!