zaterdag 26 september 2015

Ook een tic is een dwanghandeling.


 

Wel eens over nagedacht? Volgens mij heb jij er ook één. Ik heb, zo vind ik zelf, een tic. Een dwanghandeling. Hoe dat zit, ga ik je nu vertellen. Mijn herinnering gaat terug naar mijn peutertijd. Wat zal ik zijn? Drie jaar? Ik zit steeds met mijn linker middelvinger in mijn mond. Ik spring op schoot bij mijn Vader en bij mijn Moeder. Al sabbelend aan mijn vinger. Op schoot aangeland zoek ik rap naar het oorlelletje van beiden. Met mijn vrije hand pak ik het lelletje, de lel vast en ga ritmisch heen en weer met de lel tussen duim en wijsvinger. Probeer het maar ‘s. Klaarblijkelijk vind ik het lekker.  Van enige seksuele gedachte is geen sprake.

Avital is elf jaar. Yoni, Avital en ik zijn in Tel Aviv in het gloednieuwe David Intercontinental hotel aan de tayelet, boulevard. Op de begane grond, de lobby, is een filiaal van de grote juweliersketen Stern. Ik wil dat Avital wat uitzoekt. Dat verdient zij en…niet zo vreemd: Pa houdt van zijn mooie lieve dochter. Omdat je beter met een warme hand kan geven, dan met een koude, accepteert zij mijn aanbod en trots als zij is kiest zij voor een heel bescheiden diamantje als oorbel. Ik ben het helemaal met haar keuze eens. Zo mooi! Als de diamantjes op haar oorlelletjes zitten is zij een nóg aantrekkelijker plaatje. Mijn aandacht blijft gericht op haar gezicht en word niet overwegend afgeleid door de oorbelletjes, of oorknopjes. Weet ik het.

Ach, ik ga wel met dames uit. Daten heet dat nu. De dame verzorgt zich, maakt zich op en is zo mogelijk goed aangekleed. Zij versiert zichzelf  met oorbellen. Het liefst van de grote knoeperds, die kanjers. Overdaad schaadt. Afgezien van het feit dat die dingen meestal hartstikke lelijk zijn, bewegen zij mee met iedere beweging van het hoofd en –voor mij dé reden- zij leiden af als ik naar het gezicht wil kijken.

Jaren geleden een vriendin met van die mesjoggene oorbellen, een heel hekwerk aan ijzerdraad. Wat denk je… het enige dat ik mij herinner –ik lig in het ziekenhuis- is haar fel lichtgroene leren jack of jasje. Gelukkig nog steeds vriendin en om mij te plezieren héél kallem an met oorhangwerk.

Ik heb een date. In Israel. Wij spreken af in Herzliya. De sjieke badplaats boven het mondaine en kosmopoliete  Tel Aviv. In de Herzliya Marina. In het grandcafé ‘Bleekers’. Heel genoeglijk zitten wij te praten en beiden geven charmant complimentjes. Op een gegeven moment wil ik wat zeggen over haar mooie oorlellen. He, potverdomme, hoe heet zo’n ding? Wedden dat je het niet weet. Wat is een manchetknoop in het Engels? Nou? Cufflinks. Als je dat weet help me dan even met oorlel. Ik vraag het haar. “Earlobe!”, zegt zij. “You have got beautiful earlobes!”. “Thank you, Bert!”. Maar wat is earlobe dan in het Ivrit? Ik vraag het. “Earlobe in Hebrew is TNUCH”. Uit te spreken als tnoech. “Well, you have got beautiful TNUCHIM!”, verbeter ik mijzelf. Mensen aan andere tafeltjes schrikken zich rot en kijken mij op zijn minst dreigend aan en mijn tafelgenoot wordt knalrood als een kreeft. Bijgekomen zegt zij: “Nee, Bert het meervoud van tnuch is tnuchot. En niet tnuchim!”. “O, dank je, maar dat kan ik niet weten, hoor! Maar wat is dan tnuchim?”. Tnuchim, Bert, dat zijn schaamlippen. Zo krijg ik een kop als een trostomaat. Schaamlippen.

Het is vrijdagmiddag en zij nodigt mij uit thuis te eten. Er is kippensoep. Heel véél kippensoep.

zaterdag 19 september 2015

Ik ben gek op Gefillte Fisch.



 

Als bekend kun je me wakker maken voor kippensoep, nieuwe haring of stamppotandijvie met een ferme rundergehaktbal en jus. Eerlijk is eerlijk ik moet een correctie aanbrengen. En wel: je mag me –ja graag!- ook wakker maken voor GEFILLTE FISCH ! Wat? Ja! Gefillte Fisch. Eerst wat historie. Joden wonen al lang, generaties, eeuwen in Nederland. Elke groep heeft zijn eigen recepten en keuken. De Joodse keuken in Nederland vertoont géén Gefillte Fisch. De families van zowel mijn Moeders als mijn Vaders kant zijn al eind 18e eeuw in Nederland. De tijd van de Verlichting. Veel Joden trekken westwaarts. De trek van Rusland. Polen, Duitsland naar Nederland. Hongaren ook, maar daar hou ik niet van. Zelfs uit Litouwen of Wallachije richting Nederland. Later, einde 19e eeuw, komt de eerste stroom Joden uit Polen rechtstreeks naar Nederland. Den Haag met name. De jaren twintig van de twintigste eeuw een golf en ook in de jaren dertig. Zij nemen onder andere hun eten mee! Bij ons thuis is dus géén Gefillte Fisch. Historisch. Gelukkig blijft er genoeg over. Tamara is mijn eerste ex-echtgenote. Wij zijn te jong. Véél te jong. Mijn schoonmoeder Lotti leert mij Gefillte Fisch eten. Het bereidingsproces volg ik een aantal malen zeer nauwgezet. Het is niet eenvoudig. Maar o, zo lekker. De Poolse Gefillte Fisch is zoet. De Hongaarse zout. Er is eens een Poolse Jood en hij wil zaken met mij doen. Hij wil zijn moeder aan mij verkopen. Er is een Hongaarse Jood en hij wil ook zijn moeder aan mij verkopen. Maar… hij levert niet. Het spijt me vrienden bloglezers maar de Ungarische mag je houden. Het is lente 2003. Mijn eerste boek “Da’s mooi voor Lochem” is al uit en wordt goed ontvangen. Op de bridgeclub moet ik een rondje kaarten tegen Tamara. Zij zegt: “Ik wil je wat vragen!”. Ik: “Gein. Ik jou ook. En….ik weet wat jij mij wil vragen!”. Zij: “En ik weet wat jij wil vragen!”. Wij beloven elkaar plechtig de eerlijke antwoorden te geven. Zij wil mijn boek. Graag geef ik het haar. “En…”, zo gaat Tamara verder “... jij wil het geheime recept van de Gefillte Fisch van mijn Moeder…!”. “Ja, wow!, daar maak je me blij mee!”. “Op één voorwaarde: het blijft geheim”, voegt zij toe. En zo zal geschieden. Basis voor Lotti’s Gefillte Fisch is snoek en karper. Kom er maar ’s om. Niet te krijg. Na héél lang zoeken kom ik bij de Makro. Ik ben een kapitaal kwijt. En dan ga ik op Google zoeken en vind de mooiste alternatieven. Zie hier mijn beproefde en geproefde recept van

                                 Gefillte Fisch Bertstyle

voorgerecht voor 4 personen:

1000 gr zoetwatervis (géén paling!) en kabeljauw, of schelvis, heek, leng. Of een combinatie van twee Noordzeevissen; 1 ½ fijngehakt uitje; 2 ½ eetlepel matzemeel of bloem; 75 gr ontvelde amandelen; een ruime theelepel gemberpoeder; een ruime tl bruine suiker; (optioneel 1 tl zout); een ruime tl peper  van de molen; 2 witte boterhammen zonder korst en verkruimeld; 3 eieren; 3 liter visbouillon van blokjes; 3 wortels; 3 uitjes; 1 ½ takje krulpeterselie.

Snijd vis klein en doe in keukenmachine, samen met uitje, bloem of matzemeel, amandelen, gemberpoeder, bruine suiker, (zout), peper, boterhammen en maak in machine fijn. Kluts de eieren erdoor. Als het te nat is….iets extra matzemeel. Indien te droog dan wat koude visbouillon erbij. Maak er dan ballen van of quenelles. Breng de visbouillon aan de kook, dan de ballen erbij en de wortels (geen winter- of bospeen, nee, een wortel), de kleine uien en de peterselie. Laat een paar minuten koken. Dan op laag vuur een uurtje laten trekken. Serveer koud en versier met één of twee rondjes wortel.

 

Wedden dat je net als ik straks of ooit helemaal wellustig wordt van Gefillte Fisch!

 

 

zaterdag 12 september 2015

Nog generaties ná ons.


 

Ach, ik stel het al zo vaak. De invloed van de oorlog zal ons nog generaties ná nu blijvend brandmerken. Toen wij met ons gedecimeerde gezin, mijn Vader overlijdt in 1963, besluit mijn Moeder van Lochem naar Apeldoorn te verhuizen. Voor mijn jongste zus moet een goede keuze worden gemaakt voor de laatste twee jaar van de HBS. Aanbevolen wordt het Katholiek Veluws College. Als gevolg daarvan word ik twee jaar later aangemeld voor de HBS aldaar. Na dat jaar verandert de naam in Veluws College. Dat klinkt iets vriendelijker. Misschien, ja misschien loop ik nog ’s leeg in een apart blog over de significant antisemitische houding van de conrector. Het is de inleiding en aanleiding voor mijn laatste stap ter plekke en een opmaat naar twee jaar op de Joodse HBS Maimonides in Amsterdam. Ik verzeker je: het is ernstig. Heftig. Nu terug naar vandaag, 29 maart 2014. Zomertijd. Het lijkt wel hartje winter binnen. De kachel op hoog. De hele dag grauw en grijs en windkracht 10 en het continue gekletter van de regen. En niet een klein beetje. Nee, veel. En al de hele dag. De vooruitzichten zijn … Gelukkig dan wordt het Pasen en Pésach. Een vrolijker vooruitzicht. Nu zit ik te lezen, een schrijver leest, in een alleraardigst boekje “Lange levens”, twaalf korte verhalen van evenzoveel mensen over hun leven. Opgetekend door Marie-José Hillenaar. Een volstrekt GOEDE man haalt wat geschiedenis aan over de oorlog en hij spreekt van ene Badings. En die is héél fout. Badings is componist, imitator van de stijl van Bach en andere ‘grote’ componisten. Welnu deze Badings is zo FOUT als de hel. Weet ik. Hij is lid van de Nederlandsche Kulturraad en de moffen zetten hem weg als vervanger van de Joodse directeur van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag: Sam Dresde. Ná de oorlog krijgt Badings als straf slechts een héél korte tijd een beroepsverbod. Tot 1947. Het is eind jaren 60 van de vorige eeuw en ik krijg tweemaal per week klassikaal muziekonderwijs van A.W.F. Kuiper. Muziekdocent uit Twello. Er wordt voor de ontwikkeling gebruik gemaakt van het hulpmiddel: boek. Het boek heet: “Van Bach tot Badings”. Auteur…..Kuiper. je gelooft je ogen en boerenverstand niet. Hoe naief en hoe onwetend kan ik zijn? Leraar en dan als bonus je eigen boek aan de school resp. de leerlingen verpatsen… En kennelijk fan van Badings. Nou hebt u dat niet van mij hoor, maar ik kan me zo voorstellen dat u allemaal nu ook denkt: ‘Holy Moses, dan is die Kuiper ook wel fout’. Ik hoor het u zeggen. Ná de oorlog moet er gewerkt worden. Wederopbouw. Zo ook bij ons in het gezin. Er wordt TE weinig doorgegeven over de oorlog. Ja, ik weet alles van de vlucht van mijn Ouders uit Westerbork naar de onderduik (mijn zesde boek: “Wejiwrech”, 2013), maar wat er allemaal van binnen aan de hand is, of niet, daar ben ik te klein voor. Grootgebracht dus met werken, je loopbaan. Je gezin, je kinderen. Geen tijd om ouwe koeien uit de sloot te halen, daar is Lou de Jong voor. Ook om ons zelf tot kalmte te manen. Laat staan je druk maken om een paar flapdrollen van docenten, de muziekleraar en de conrector, als docent geschiedenis. Die weerbaarheid in mij is latent altijd wel aanwezig, maar brengt ook veel negatieve energie met zich mee. Nu doe het me goed om er over te schrijven. En wie weet…

woensdag 9 september 2015

Rosh Hasjana 5776/ Joods Nieuwjaar 2015.



Het hoogtepunt steeds weer van mijn Joodse kalender is vrijdagavond. Sjabbes. Nu staat één van de andere jomtov dagen op de rol. Wat de jomtouwim betreft houd ik het bij Pésach, Jom Kippoer, Chanoeka en Rosh  Hasjana. Rosh Hasjana staat voor de deur. Het nieuwe jaar. En op dat nieuwe jaar wensen wij elkaar nog véél gezonde en zoete jaren. Dan hebben we nog een dag of tien om het met 1,2 of meer mensen weer bij te leggen en op Grote Verzoendag vooraan staand af te kloppen.  Wij vieren natuurlijk maar één keer per jaar het nieuwe jaar. Een jomtow. Jom is dag en tow is goed. Een goede dag. Een jontef. Een feest. De tafel, tuurlijk gaat het over eten, is feestelijk gedekt en de gerechten zijn voornamelijk, eigenlijk allen,  zoet. Zout is taboe. Het hele jaar door staat er zout op tafel, behalve op Rosh Hasjana. Dan wensen wij elkaar juist een zoet jaar. De challes die op tafel liggen, onder een challekleedje speciaal voor Rosh Hasjana is niet de challe die wij wekelijks eten. Een twee-, drie- of viervlecht in de lengte. Nee de challe van Rosh Hasjana is rond! Hoezo rond? Om de oneindigheid van het begrip nog veel jaren uit te beelden. Bovendien is de challe nu zoet. Met honing, dat ook op tafel staat, naast het zoete appeltje. Goed, we hebben dus ronde zoete challe en er staat géén zoutvaatje op tafel. De analogie, de verwantschap  tussen de Rosh Hasjana challes en de kauliesj en de zoete broodjes is verbluffend. Gek is dat. Mijn verklaring komt helemaal niet voor in De Nederlandse spreekwoorden en gezegden van F.A.Stoett. “Zoete broodjes bakken”. Als je je eerst onaardig hebt uitgelaten tegen of over iemand en jij vleit hem nu, je probeert hem weer goed te stemmen. Dan noemt men dat zoete broodjes bakken. Ik ben er heilig van overtuigd dat deze uitdrukking zijn oorsprong vindt bij de zoete challes op Rosh Hasjana.  De tijd, de ontzagwekkende dagen,  tussen Rosh Hasjana en Jom Kippoer om weer in het reine te komen. Met HKBH (G’d) of met mensen. Ik matig mij niets aan, maar ik weet welhaast zeker dat je niet weet wat een “kauliesj” is. Een kauliesj is een ronde, gevlochten challe met een gat –als een bagle- in het midden. Op de grote kauliesj is een kleinere meegebakken. De kleine is gehecht aan de grote. Kauliesj of challe dus met krenten of rozijnen en honing. Zoet. Voor een zoet leven. En waarom rond? Rond weer voor de oneindigheid. Een lang leven. Waarom een grote en een kleine? De grote symboliseert de moeder en in haar schoot ligt de kleine, de baby. In dit geval een jongetje.  Bij de briet mila (besnijdenis) is het een traditie  en een kowed (eer) de kauliesj te eten. Bij velen van jullie min of meer vergelijkbaar met de krentenwegge of krentenmik. De muzikant en schilder Herman Brood heeft mij geleerd: “…ik verzamel geen geld, nee, ik verzamel mooie momenten…”. De jontefdagen, de Sjabbesavonden, de challes. De zoete broodjes bakken en ook de kauliesj bij een nieuw leven zijn mooie momenten. In de twee standaardwerken “Jerosche” van Hartog Beem en “Koosjer Nederlands” van Justus van der Kamp en Jacob van Wijk wordt ook gesproken over Rosh Hasjana. “Der hot mir roscheschone nit geseen” en “Die heeft me Rosjesjone niet gezien”. Een reactie als iemand iets vervelends zegt; een ironische zinspeling op de gebruikelijke goede nieuwjaarswensen.

Hoe dan ook: ik wens u allen een vredig, gezond en zoet jaar toe. Sjana Towa Oemetoeka.

zaterdag 5 september 2015

Ze kent mi ok oaveral.


 

Het is 15 juli 1974. Waarom ik dat zo zeker weet komt omdat het gisteren 14 juli 1974 is. Ik ben achttien. Krijg van mijn lieve Moeder een auto. Een eend. Ja, zo heet ie. Veel auto’s worden naar dieren vernoemd. Dit is een Citroen 2cv4, in de volksmond: eend. 2cv betekent twee paardenkrachten. Hij is niet snel, maar komt élke berg op!  Mijn mooiste en lekkerste auto. Hans IJsseldijk, al vanaf klas 1 op de HBS (en nog steeds) mijn gabber uit Twello (nu Warnsveld), en ik besluiten: en we gaan! Geheel onvoorbereid. Op de bonnefooi. De achterbank wordt uit de eend geduwd, alle spullen erin, dat wil zeggen toilettassen, ondergoed, shirts, spijkerbroeken, een handdoek, twee slaapzakken, geld en paspoort. De fotocamera van Hans. Meer had je niet nodig. Theezakjes. Oploskoffie. Koekjes. En voor onderweg een gasbrandertje voor de koffie, de thee. Een eitje. Zo de wind waait waait mijn petje. Wij rijden naar het zuiden, altijd goed. Een paar landkaarten en een boekje met adressen van alle Europese jeugdherbergen. Een transistorradio is onontbeerlijk. Wat bekertjes en zo.  Wegwezen. Zo komen wij ’s avonds in Rouen, Frankrijk. Restaurants? Allemaal vol. Hotels? Allemaal vol. En een drukte van jewelste. Weten wij veel van ons gezond, het is 14 juli. Quatorze Juillet, de Franse feestdag. Zonder eten, de vakantie begint goed. Zonder hotel. Tegen middernacht rijden we op een heuvel, voor mij een berg, zeer geaccidenteerd terrein en besluiten: Hier zetten we de eend neer. Spullen van achter naar voor. Slaapzak gereed. Slapen. ’s Morgens vroeg bij het krieken van de dag worden wij met wat kloppen op het raam gewekt. Enkele tuinmannen om met hun hobby door te gaan. Staan we midden in de volkstuintjes. Lachen dus. Wat moet je anders. Die gasten doen wel mee. Ik weet nog steeds niet het woord volkstuin in het Frans. En wij weg. Frans ontbijt. Niet verkeerd. En wij rijden door. Een end verder alweer, wij sturen om en om, rijd ik het stuk tussen Rennes en Nantes. Welnu, een eend is geen racewagen, wij hebben alle tijd, we hebben geen doel, haasten is zelden goed. Wij zien wel waar we uitkomen. Plek met bed en vooral eten. Halverwege de weg naar Nantes, da’s zo’n Franse driebaansweg en daar leer je stuurmanskunsten, sla ik plots rechts af. Hans: “Huh????”. “Wacht maar even, Hans. Ik heb dringend behoefte aan een foto”. Enfin, da’s ook Frans, ik keer om, rijd een paar kilometer terug en bij de eerste afslag (van daaruit bekeken) links af. Parkeer de eend en zeg “met dat bord moet ik op de foto!”. Belangrijke mensen hebben een plein, een avenue, een straat. Een brug. Alles dat op aarde een naam kan hebben heeft een naam. Zo ook dat veld. Ja, niet dat je denkt dat hier de kampioen wordt bedoeld. Ik blijf bescheiden. Nee, champ is veld. Met le als lidwoord een mannelijk woord. Dat past me wel. Hoe groot het is, weet ik niet. Wij zijn niet verder gegaan om te kijken. Een hockeyveldje? Nee, er wordt nauwelijks gehockeyd in Frankrijk. Een trapveldje? Een aardbeienveld? De volkstuintjes van de neven van onze vrienden boven op de berg in Rouen? Misschien wel een hele wei vol met Bretonse koeien. Big business. Melk. Vlees. Huid. Ik ben tevreden met de foto. Le champ Bert. Ze kent mi ok oaveral.