Zingen? Van mijn ouders herinner ik mij dat niet.
Mijn Vader fluit in de onderduik constant stukken uit opera’s. Da’s
moffenmuziek. “Maar die moffen maken wel prachtige opera’s”, zegt mijn Vader.. Mijn Vaders fluitje
bij thuiskomst, als herkenningsmelodie ‘tu-tu-tuut-tuut-tu’. Sein om de
garagedeuren te openen of om naar beneden te komen. Er wordt zo gegeten.
Muziekvoorkeur naast opera’s is Vera Lynn. Nu Dame Very Lynn. Ik zweer je, ik
ken mijn Moeder langer dan mijn Vader. Ik weet niets over haar muziekvoorkeur. Ik
hoor mijn Moeder nooit zingen. Daar is, denk ik, wel een oorzaak voor. Een
causaal verband met het leed van toen. Een muziekinstrument wordt niet
bespeeld. Dansen is ook een crime. Mijn Ouders zijn, ik ben een kind van hen,
zo amuzikaal, aritmisch, dat het beter is op gepaste momenten te zwijgen. Dat
is al een opgave op zich. In de hall in “’t Zunneke” in Lochem staat een piano.
Ik meen dat de drie grotere kinderen wel ’s een riedeltje spelen, maar dat zeg
ik zonder enige zekerheid. Ik hoor hen nooit. De Haitsma Mulierlaan daar wonen
wij, kronkelt zich een weg door Berkeloord. Van ons huis uit iets naar rechts
naar het ‘groene bankje’, is daar links een laantje. Op het einde een soort
kasteeltje. In het begin van het laantje, tweede huis, woont het echtpaar Van
der Toren. Mevrouw Van der Toren is pianolerares. ‘Dag mevrouw Van der Toren,
kan onze Bert pianoles van u krijgen?’ ’Ja, maar natuurlijk, mevrouw Vromen’. ’s
Avonds aan de eettafel, mijn Vader lepelt net van de kippesoep als mijn Moeder
de mededeling doet, dat Bertje morgen naar pianoles gaat. ‘Wow da’s mooi voor
Lochem’, denkt en zegt mijn Vader, ‘met een beetje mazzel de nieuwe Vladimir
Asjkenazi. We wachten af. Sehen musz ich es’. De volgende dag brengt mevrouw Van der Toren mij weer
thuis, ik ben vier, vijf jaar misschien. ‘Het spijt mij u te moeten zeggen, Bertje
is een aardig joch, maar pianospelen wordt nooit wat. Nooit’. Mijn Ouders een
illusie rijker, of armer. Later, je gelooft het niet, speel ik een lied op de
piano. Ik weet de begintoets nog. Met één vinger: “Boer, daar ligt een kip in
het water. Boer”. Op de lagere school kom ik er ook snel achter dat ik niet kan
zingen. Ja, ik kan wel zingen, maar zoooo vals. Met zangles word ik achteraan
gezet. Niks voor mij. Met de jaarlijkse uitvoering van ons volkslied op
Koninginnedag ben ik onzichtbaar, achter een paar grote jongens, laatste rij. Ik
geef het op. Weer veel later, ik ben een doorzetter, doe ik maar liefst
tweemaal mee aan een jaar lang dansles. Zie je het voor je? Nee, dát wil je
niet zien! Uit de maat, uit de pas, niet links maar rechts, niet vooruit maar
achteruit. Met twee benen, armen, handen, lijf. Géén enkele coordinatie. Ooit
moet ik een lied zingen, ben ceremoniemeester op een choepah (huwelijk).
Sarcastisch meld ik dat ik een partij vals zing. Aldus geschiedt. Met Yoni en
Avital zing ik kinderliedjes. Het helpt enorm. Beiden zingen als Pa en spelen
ook géén muziekinstrument. De mooiste dans maak ik eerst met Avital en daarna
met z’n vieren. Hoe dat zit. Ik kom na zeven maanden ziekenhuis, implantatie
steunhart, weer thuis, ben nog lang niet sterk. Mentaal en fysiek. De choepah
van Avital is aanstaande. Ik denk, ik weet ik kan géén lied zingen. Ik kan ook
niet speechen. Té emotioneel en een aanslag op mijn stem. Hoe dat zit verklaar
ik je nu. Tijdens intubatie gedurende de operatie en de bijna maand coma hebben
tubes naar alle waarschijnlijkheid, ik weet wel zeker, de stembanden of de
zenuwen aangetast. Later op 11 april 2015, zie elders blog van 11 mei 2015 “Voor
de poorten van de hemel is het zwart. Zwart zwart.” Een vernauwing van de
luchtpijp. Mijn eigen conclusie is en kan niet anders zijn, als gevolg van de
lange intubatie. Mijn stem wordt daarna zwak, heel zwak. Mensen vragen steeds ‘Wat
zeg je?’. Frustrerend. De ademhaling is ook moeilijk. Stokkend. Bij Ajax beweeg
ik mijn lippen. Er komt geen geluid uit wanneer wij het hooglied zingen. Terug
naar de choepah van Avital. Een paar weken daarvoor, echt ik ben nét thuis,
neemt Avital mij mee. Wij zoeken een jurk uit voor het aanstaande burgerlijk
huwelijk. Ik kan m’n geluk niet op. ‘Zeg Pap, ik weet dat het te zwaar is te
speechen of zingen, maar ik reken op jou dat jij met mij op onze choepah de eerste dans danst!’
Met dat ik het schrijf jank ik weer als een klein kind. Avital komt naar mij
toe om mij van een tafel op te halen voor die dans. Houd het g’dverdomme maar
droog als wij strak tegen elkaar innig omhelzend dansen op de tekst van “Dochters”. Enige stukjes tekst om de traanbuizen te
stimuleren: “Ben je al wakker, Pap? … En ga je dan even met mij op stap? … Wat
is zij mooi en wat staat de tijd haar goed… In mijn ogen blijft zij altijd
klein… Haar handje in de mijne… En heeft zij mij weer nodig… Ik hou haar vast…Vandaag
is je grote dag… Maar waar zij ook mag zijn, in gedachten is zij hier bij mij, in
mijn ogen blijft zij altijd klein…”.
Inmiddels weet ik –iegenwies als ik ben – de voornaam
te raden van mijn kleinzoon. Levi. Op de briet mila, de besnijdenis kan ik niet
meer doen dan voor de ‘kauliesj’ te zorgen, een soort krentenmik of –wegge.
Zoet en in ronde vorm. De oneindigheid van het leven representerend. Met óp de kauliesj een
tweede, een kleinere. De zoon in de schoot van zijn moeder. Een aloude Joodse
traditie. Zingen kan ik nog steeds niet. Wel bedenk ik een korte speech.
Tijdens het schrijven kom ik achter de volgende bijzonderheid, hoe opmerkelijk,
dat de vier over-overgrootvaders van Levi álle vier óók Levi heten. Ik hoop dat
wij veel liedjes samen zullen zingen. Vals of niet. Vreugde moet je vieren. Ook
met zang. Ná de vernauwing. stenose van de luchtpijp word ik
meteen geopereerd. Lang. Vier dagen later weer. Lang. Een tracheastoma wordt
geimplanteerd. Een droeftoeter voor mijn kop. Ook frustrerend en het gevoel
hebben geketend te zijn door een zachte halsband om de canule op z’n plaats te
houden. Zes operaties later op 22 december 2015 krijg ik in het UMC Utrecht,
mijn vijfsterren ziekenhuis, een T-tube. Hoe dat zit, zoek maar op. Slechts een
klein dopje, knopje aan de buitenkant. Niemand die het ziet. En mij stoort het
niet. De wereld verandert. Ná de operatie blijkt dat de ademhaling langer is,
dat de stem sterker is. Luid en helder. Ik spreek weer hard. Sterker nog, als
ik wil kan ik schreeuwen. Aan de bridgetafel zal niet meer worden gezegd: ‘Wat
zeg je?’. Als vroeger. Geloof het of niet: de muziekimpresario’s staan voor
de deur. De telefoon staat niet stil. Of ik Bennie Jolink wil opvolgen in
Normaal. Plat proaten kan’k wel een beetjen. Het NIK, het Nederlands
Israelietisch Kerkgenootschap wil mij terstond aanstellen als cantor, als
voorzanger. Borsato belt en zegt: “Je waagt het niet, he!”. Morgen vertrek ik
naar de Bahama’s voor de filmopname (alsjeblieft géén opnames meer) van mijn
special met wereldhits. Van Sinatra tot Leonard Cohen. Uitzending wordt nog
definitief gepland. Je zal er van horen. Straks is –ik verheug me er nu al op-
in de Johan Cruijff Arena de wedstrijd van het jaar, 7 februari 2016: Ajax
tegen 010. Eerst ‘Bloed, zweet en tranen’ van Hazes en daarna de Ajax Marsch. ‘Een
juichtoon dav’re langs de velden. Een roep die geldt dat is je ware’. Uit volle borst. Ik ben sinds oktober 2000 afgekeurd
voor alle werkzaamheden, mag terecht niet meer roken en mag niks bijverdienen. Geniet
van het leven en mijn pensioen. Ik word zanger. Ik bén zanger. Een wereldster
en de revenuen van mijn optredens als ook de rechten van mijn cd’s of downloads
laat ik rechtstreeks storten op een goed doel.
‘Pap, Mam, hoor je? Ik ben zanger!’. ‘Da’s mooi voor
Lochem!’, zegt mijn Vader, ‘maak er maar knobbeliesjworst van’.