vrijdag 25 december 2015

Opmerkelijke carriereswitch. Ik ben zanger.


 

Zingen? Van mijn ouders herinner ik mij dat niet. Mijn Vader fluit in de onderduik constant stukken uit opera’s. Da’s moffenmuziek. “Maar die moffen maken wel prachtige opera’s”, zegt mijn Vader.. Mijn Vaders  fluitje bij thuiskomst, als herkenningsmelodie ‘tu-tu-tuut-tuut-tu’. Sein om de garagedeuren te openen of om naar beneden te komen. Er wordt zo gegeten. Muziekvoorkeur naast opera’s is Vera Lynn. Nu Dame Very Lynn. Ik zweer je, ik ken mijn Moeder langer dan mijn Vader. Ik weet niets over haar muziekvoorkeur. Ik hoor mijn Moeder nooit zingen. Daar is, denk ik, wel een oorzaak voor. Een causaal verband met het leed van toen. Een muziekinstrument wordt niet bespeeld. Dansen is ook een crime. Mijn Ouders zijn, ik ben een kind van hen, zo amuzikaal, aritmisch, dat het beter is op gepaste momenten te zwijgen. Dat is al een opgave op zich. In de hall in “’t Zunneke” in Lochem staat een piano. Ik meen dat de drie grotere kinderen wel ’s een riedeltje spelen, maar dat zeg ik zonder enige zekerheid. Ik hoor hen nooit. De Haitsma Mulierlaan daar wonen wij, kronkelt zich een weg door Berkeloord. Van ons huis uit iets naar rechts naar het ‘groene bankje’, is daar links een laantje. Op het einde een soort kasteeltje. In het begin van het laantje, tweede huis, woont het echtpaar Van der Toren. Mevrouw Van der Toren is pianolerares. ‘Dag mevrouw Van der Toren, kan onze Bert pianoles van u krijgen?’ ’Ja, maar natuurlijk, mevrouw Vromen’. ’s Avonds aan de eettafel, mijn Vader lepelt net van de kippesoep als mijn Moeder de mededeling doet, dat Bertje morgen naar pianoles gaat. ‘Wow da’s mooi voor Lochem’, denkt en zegt mijn Vader, ‘met een beetje mazzel de nieuwe Vladimir Asjkenazi. We wachten af. Sehen musz ich es’.  De volgende dag brengt mevrouw Van der Toren mij weer thuis, ik ben vier, vijf jaar misschien. ‘Het spijt mij u te moeten zeggen, Bertje is een aardig joch, maar pianospelen wordt nooit wat. Nooit’. Mijn Ouders een illusie rijker, of armer. Later, je gelooft het niet, speel ik een lied op de piano. Ik weet de begintoets nog. Met één vinger: “Boer, daar ligt een kip in het water. Boer”. Op de lagere school kom ik er ook snel achter dat ik niet kan zingen. Ja, ik kan wel zingen, maar zoooo vals. Met zangles word ik achteraan gezet. Niks voor mij. Met de jaarlijkse uitvoering van ons volkslied op Koninginnedag ben ik onzichtbaar, achter een paar grote jongens, laatste rij. Ik geef het op. Weer veel later, ik ben een doorzetter, doe ik maar liefst tweemaal mee aan een jaar lang dansles. Zie je het voor je? Nee, dát wil je niet zien! Uit de maat, uit de pas, niet links maar rechts, niet vooruit maar achteruit. Met twee benen, armen, handen, lijf. Géén enkele coordinatie. Ooit moet ik een lied zingen, ben ceremoniemeester op een choepah (huwelijk). Sarcastisch meld ik dat ik een partij vals zing. Aldus geschiedt. Met Yoni en Avital zing ik kinderliedjes. Het helpt enorm. Beiden zingen als Pa en spelen ook géén muziekinstrument. De mooiste dans maak ik eerst met Avital en daarna met z’n vieren. Hoe dat zit. Ik kom na zeven maanden ziekenhuis, implantatie steunhart, weer thuis, ben nog lang niet sterk. Mentaal en fysiek. De choepah van Avital is aanstaande. Ik denk, ik weet ik kan géén lied zingen. Ik kan ook niet speechen. Té emotioneel en een aanslag op mijn stem. Hoe dat zit verklaar ik je nu. Tijdens intubatie gedurende de operatie en de bijna maand coma hebben tubes naar alle waarschijnlijkheid, ik weet wel zeker, de stembanden of de zenuwen aangetast. Later op 11 april 2015, zie elders blog van 11 mei 2015 “Voor de poorten van de hemel is het zwart. Zwart zwart.” Een vernauwing van de luchtpijp. Mijn eigen conclusie is en kan niet anders zijn, als gevolg van de lange intubatie. Mijn stem wordt daarna zwak, heel zwak. Mensen vragen steeds ‘Wat zeg je?’. Frustrerend. De ademhaling is ook moeilijk. Stokkend. Bij Ajax beweeg ik mijn lippen. Er komt geen geluid uit wanneer wij het hooglied zingen. Terug naar de choepah van Avital. Een paar weken daarvoor, echt ik ben nét thuis, neemt Avital mij mee. Wij zoeken een jurk uit voor het aanstaande burgerlijk huwelijk. Ik kan m’n geluk niet op. ‘Zeg Pap, ik weet dat het te zwaar is te speechen of zingen, maar ik reken op jou dat jij met mij op onze choepah  de eerste dans danst!’ Met dat ik het schrijf jank ik weer als een klein kind. Avital komt naar mij toe om mij van een tafel op te halen voor die dans. Houd het g’dverdomme maar droog als wij strak tegen elkaar innig omhelzend dansen op de tekst van “Dochters”.  Enige stukjes tekst om de traanbuizen te stimuleren: “Ben je al wakker, Pap? … En ga je dan even met mij op stap? … Wat is zij mooi en wat staat de tijd haar goed… In mijn ogen blijft zij altijd klein… Haar handje in de mijne… En heeft zij mij weer nodig… Ik hou haar vast…Vandaag is je grote dag… Maar waar zij ook mag zijn, in gedachten is zij hier bij mij, in mijn ogen blijft zij altijd klein…”.

Inmiddels weet ik –iegenwies als ik ben – de voornaam te raden van mijn kleinzoon. Levi. Op de briet mila, de besnijdenis kan ik niet meer doen dan voor de ‘kauliesj’ te zorgen, een soort krentenmik of –wegge. Zoet en in ronde vorm. De oneindigheid van het leven representerend. Met óp de kauliesj een tweede, een kleinere. De zoon in de schoot van zijn moeder. Een aloude Joodse traditie. Zingen kan ik nog steeds niet. Wel bedenk ik een korte speech. Tijdens het schrijven kom ik achter de volgende bijzonderheid, hoe opmerkelijk, dat de vier over-overgrootvaders van Levi álle vier óók Levi heten. Ik hoop dat wij veel liedjes samen zullen zingen. Vals of niet. Vreugde moet je vieren. Ook met zang.  Ná de vernauwing. stenose van de luchtpijp word ik meteen geopereerd. Lang. Vier dagen later weer. Lang. Een tracheastoma wordt geimplanteerd. Een droeftoeter voor mijn kop. Ook frustrerend en het gevoel hebben geketend te zijn door een zachte halsband om de canule op z’n plaats te houden. Zes operaties later op 22 december 2015 krijg ik in het UMC Utrecht, mijn vijfsterren ziekenhuis, een T-tube. Hoe dat zit, zoek maar op. Slechts een klein dopje, knopje aan de buitenkant. Niemand die het ziet. En mij stoort het niet. De wereld verandert. Ná de operatie blijkt dat de ademhaling langer is, dat de stem sterker is. Luid en helder. Ik spreek weer hard. Sterker nog, als ik wil kan ik schreeuwen. Aan de bridgetafel zal niet meer worden gezegd: ‘Wat zeg je?’. Als vroeger. Geloof het of niet: de muziekimpresario’s staan voor de deur. De telefoon staat niet stil. Of ik Bennie Jolink wil opvolgen in Normaal. Plat proaten kan’k wel een beetjen. Het NIK, het Nederlands Israelietisch Kerkgenootschap wil mij terstond aanstellen als cantor, als voorzanger. Borsato belt en zegt: “Je waagt het niet, he!”. Morgen vertrek ik naar de Bahama’s voor de filmopname (alsjeblieft géén opnames meer) van mijn special met wereldhits. Van Sinatra tot Leonard Cohen. Uitzending wordt nog definitief gepland. Je zal er van horen. Straks is –ik verheug me er nu al op- in de Johan Cruijff Arena de wedstrijd van het jaar, 7 februari 2016: Ajax tegen 010. Eerst ‘Bloed, zweet en tranen’ van Hazes en daarna de Ajax Marsch. ‘Een juichtoon dav’re langs de velden. Een roep die geldt dat is je ware’. Uit volle borst. Ik ben sinds oktober 2000 afgekeurd voor alle werkzaamheden, mag terecht niet meer roken en mag niks bijverdienen. Geniet van het leven en mijn pensioen. Ik word zanger. Ik bén zanger. Een wereldster en de revenuen van mijn optredens als ook de rechten van mijn cd’s of downloads laat ik rechtstreeks storten op een goed doel.

‘Pap, Mam, hoor je? Ik ben zanger!’. ‘Da’s mooi voor Lochem!’, zegt mijn Vader, ‘maak er maar knobbeliesjworst van’.

 

zondag 20 december 2015

Theater en Hazes. Kerstmis en straf.



Als middelbare scholier werk ik een paar weken in de zomervakantie, meer specifiek: de bouwvak, bij Chinees-Indonesisch restaurant “Ah Sing” in Apeldoorn, op het Stationsplein. Ah Sing is zijn voornaam. Achternaam Wang. In die jaren een bekende naam in Nederland, zo’n beetje alle kinderen Wang worden Nederlands kampioen kunstschaatsen. De moeder is een Nederlandse en stort haar hart uit bij mijn Moeder. ‘Ik word belazerd door mijn eigen personeel”, zegt Wang. “Ik weet een prima ober voor een paar weken,” mijn Moeder z’’l ziet natuurlijk een kans voor een paar –goeie – centen. En dat vlak voor het einde van de lange schoolvakantie. En zo beland ik bij de Chinees. 1974. WK voetbal. Achter in de tuin voetballen met Blet. Dat ben ik. Respect dwing ik af met een keihard schot recht in de zak van één van de Chinese koks. Hij heeft nog blauwe ballen. Ie moakt wat met. Inmiddels specialist in nasi speciaal en bami speciaal, want anders eten “ze” toch niet. En de enige samenspraak tussen man en vrouw aan het einde van de vakantie: “Ober, doe mij een biertje…. en moet jij ook wat?”. Ik ben het zat. Wil mijn schort aan de wilgen hangen, afrekenen en foetsjie. Zaterdagavond, de laatste avond. Lege zaak. Tegen negenen. “Heb ik dat?”, zegt Blet. Een Nederlands echtpaar voor een Indische rijsttafel. En die gasten zijn niet in een stief kwartiertje weg. “Voor dat ik u een smakelijk eten toewens, mevrouw en meneer, heb ik één verzoek aan u? “. “En dat is ober? “ “Wilt u wanneer u uitgegeten bent de vlammetjes uit blazen (van die kolere rechauds, opdat je je handen niet brandt)”. “Komt voor elkaar”. “Dank u wel mevrouw en meneer!”.   Een dik half uur later, aardig op weg met de rijsttafel: “Ober, mag ik u wat vragen? Bent u hier voor vast, of bent u vakantiekracht?”. “Neem me niet kwalijk, meneer, ik ben werkstudent!” “Ja” vervolgt de man, “mijn naam is Borst en ik ben directeur van het theater ‘Orpheus’ en ik wil u zeggen dat u theater maakt en daarom met u wil praten over een baan”.  Ik wend mij af en: “Mevrouw Borst, veronderstel ik?” Geef een handje en dan de baas zelf en stel me voor. Maandagmiddag 16.00 uur ben ik bij ‘m en enige minuten later ben ik de bartender van theaterrestaurant “’t Schellinkje”. Gedurende vakantiedagen, wanneer ik wil. Af en toe misschien ’s avond in het week end. Geld als water. Achttien jaar, net.

 

Theater. Eénakter voor twee personen. Avital en Pa.

Pa: “Scheintje Boterkoek!”.

Avital: “Appeltaart!!!”.

Pa: “Scheintje Appeltaart!”

 

Het is eind jaren zeventig. Ik woon in de Eerste Boomdwarsstraat 9’’ vóór. Twee hoeken van Café ‘Nol’. Altijd lol. In de Westerstraat. Zo pak ik in het week end nog wel ’s een pilsje en komt er een dikke jongen met een zwart leren jack een riedeltje zingen en drinken. Een geluidsband wordt in de machine gestopt en met een microfoon zingt ie de hele zaak plat. Jahaaa, briljant! Ik amuseer me kostelijk. Hazes. André Hazes. Ik heb een paar langspeelplaten en compact discs. Eén maal per twee weken in de Johan Cruijff Arena: 'Bloed, zweet en tranen'.

Een paar jaar verderop, het is inmiddels september 2012, lig ik op intensive care. Ik word net wakker na drie en een halve week  uit coma. Kan nog niets bewegen. Kan niet spreken. Niks. Avital regisseert –en dat bedoel ik goed! – ook deze passage in het theater. Behalve mijn kinderen mag niemand op intensive care bij me. Eén uitzondering: mijn hartsvriendin Ankie uit Israel. Zij houdt mijn hand vast en zoent mij op mijn voorhoofd. Nog een boost voor herstel. Daarna loopt Avital binnen, om mijn bed aan mijn linkerzijde zoent zij mij. “Jij bent zwanger!”. Zeg ik zonder stem. Kan alleen mijn lippen bewegen. "Gvd, Pap, hoe weet jij dat? Wij willen je niets vertellen zo lang je op intensive care ligt. Wij weten het nog maar net, twee dagen”. Zonder stem zeg ik heel langzaam en louter mijn lippen bewegend: “Lieverd, ik ben je Vader, ik zie het aan je ponem, ik voel het én ik heb een lijntje met boven”. De medische wetenschap, de liefde van mijn drie kinderen en de idee Opa te worden is een blijspel. Youp van ’t Hek heeft ’s een itempje. Man tegen jongetje: “En wat wil jij later worden, jongen?”. “Nou, niet zoals jij!”.  Ik stel mezelf de vraag, meerdere malen, wat ik later wil worden… Ik, ik wil Opa worden.

 

Na zeven maanden ziekenhuis ben ik weer thuis. Het is inmiddels februari 2013. In mijn nieuwe paleis in Amstelveen. Simches moet je vieren, tsoores komt vanzelf. Vreugde moet je vieren, ellende komt vanzelf. Avital verrast ons vieren met kaarten voor “Hij gelooft in mij”, dé musical over Hazes in het De la Mar in Amsterdam. Een betere titel kan ik mij niet verzinnen. Wat mij nog steeds bijblijft is hoe de kinderen van begin tot eind meezingen en swingen. Breed lachend en genietend. Ik doe mee.

Je weet, iedereen weet het, hoe ik Kerst vier. Ik vier dat niet. Ben een Joods jongetje en wij kennen dat feest niet. Eerste Kerstdag is mijn Vader’s z’’l verjaardag. 1911-1963. Een dag om te schrijven, van me af te schrijven. ’s Avonds naar één van de vier Kee’s op de Zeedijk. De échte Chinezen. Morgen, tweede Kerstdag dus – ooit rijdt men op juist die dag naar Antwerpen – ben ik genood bij een goede vriendin en bridgemaat. Bridgen, eten, bridgen. Kijk dáár doe ik het voor.

Hazes. Vromen. Het eerste lied dat ik mij van hem herinner, blijvend, gaat over Kerst. Een realistische weergave van het theater dat drama wordt genoemd. Ik citeer slechts de eerste twee regels van zijn Kerstlied “Eenzame Kerst”:

“Ik zit hier heel alleen Kerstfeest te vieren

De straf die ik verdiend heb zit ik uit…”.

donderdag 17 december 2015

Kerst 2015



 

O, maar zeg me niet dat ik niemand respecteer. Zo respecteer ik ook Kerst. Kerstfeest. Kerstmis. Ik heb er niets mee. Joden vieren geen Kerst, want zij geloven niet in Jezus. Zo simpel. Een christelijk feest en ieder het zijne/ hare.

Ik ben een jaar of veertien, mijn Moeder is naar Knokke met een vriendin uit Zutphen en met Kerst.. Hockeyvrienden zorgen voor mij en bij de familie Peters, ja die, van de sportzaak, schuif ik aan voor het Kerstdiner. Ik mag zelfs mee naar de mis. Da’s niet mis. Of ik een tosti wil. Nee, dank je wel meneer pastoor. Wat mij opvalt en mij mijn hele leven bijblijft is dat er vrede op aarde is. Twee dagen lang. En daarna hakt de hele wereld er weer op los. Ik hoef niet uit te wijden, wel? Pa Peters heeft het beter. Hij zet een paar poppetjes en overige attributen neer en zegt: “Zo dat is die kutstal. Wat een bende. Een beestenbende”. Dat komt mede door de twee flessen jonge jenever die hij achterover slaat. Anders krijgt hij de kans niet bij die ka van ‘m. Die klafte. De broek aan. Midden in de nacht aan het diner. Ik lust wel wat. Het zal kalkoen zijn, mij om het even, het is smullen en ik dank de familie hartelijk en fiets ’s op huus an. Het daglicht aan de horizon.

Kerst is een stille periode. Families komen, zij het eenmaal per jaar, bij elkaar en drinken en eten dat het een lust is. Ik niet. Ik schrijf. Maar meer nog gedenk ik mijn Vader z’’l. Zijn verjaardag is op 25 december. Van 1911. Weet je trouwens waarom het op 1 januari nieuw jaar is? Denk er ’s over en pijnig je grijze cellen… Net zoals mijn Vader z’’l is JC een Joods jongetje. Pas als het jongetje besneden is wordt hij ingewijd in het verbond. En is een Joods jongetje, Op de achtste dag. Reken maar na. 25 december is dag 1. En 1 januari is de 8ste dag. De dag van de besnijdenis van Jehoshua. Weet je dat ook weer.

Iedereen eet of is op vakantie naar een ver buitenland met zon. Ik vind het best. Restaurants zijn dicht, of vol. Met Kerstdiners.. Zoals zoveel Joodse jongetjes –de film kennen jullie zo langzamerhand wel- gaan zij naar de Chinees. Op de Zeedijk. Wang Kee, Kam Kee, Nam Kee. Waar maar plek is. Je ziet wel meer gelijkgestemden. Bij alle drie even goed en lekker. Ik kijk niet op andermans bordje, wat ie eet. Gaat me niks aan. Ik heb het meer dan naar de zin.






Kerstgratificatie. Krijgt men. Een bonus voor goed gedrag. Of als er nog een paar centen rewoochem (winst) is gescoord. Ik neem het nu niet serieus, maar onze islamitische medeburger pakt die centen toch wel. En weigeren om strikt streng religieuze reden echt niet. Ik ben zelf overigens voor eindejaarbonus. Maar dat terzijde. Nelleke, mijn secretaresse vraagt: “Bert, je moet even fiat geven voor de kerstpakketten’. “Huh? Vertel verder”.  Wel ons pakket kost zo’n slordige tweehonderd gulden, met veel onzin er in. Een taak leg ik mijzelf op is rendementsverbetering, schrik niet van zes naar zestien procent. “Wat denk je van een pakket van honderd gulden, Nelleke?”. En aldus geschiedt. Scheelt dik twintigduizend piek. Het volgend jaar afschaffen.

Piek. Ook zoiets. Wij hebben geen boom. Ik ook niet. Dus ook geen piek. Wel al vroeg in oktober de kerstverlichting op straat en de versiering in de winkels, restaurants. Galliesj word ik er van. Bovendien zingt iedereen en belooft men elkaar –en er komt toch niets, echt niets van terecht- een witte Kerst, a white Xmas. Nou, ik vertel je, ik heb al jaren geen sneeuw meegemaakt. Zeventien centimeter sneeuw in 1964. Kom er nog 's om. De muziek in de supermarkt is nog wel het ergst. Halfzacht. Irritant. Continue je oren kietelend pesten.

Eén anekdote en dan kap ik. Ik ken een meneer tussen Heiningen en Willemstad, met een vriendin en de man heeft twee volwassen kinderen met aanhang. Kerstdiner thuis. Foto’s. De ganse misjpooche gesjtiebeld en gesjpoord , de hele familie aangekleed gaat uit - in dit geval dus thuis, pontificaal in het lang en in smoking. In het lang en in smoking... Kijk ons ’s feest hebben! Baden in luxe. Weldaad. Overdaad. Wat een poppenkast, zeg. Alle jaargangen in lijst op het tafeltje. Afgezien dat ik een bloedhekel aan die chosen, gozer heb, is het te koddig voor woorden.

Hoe dan ook, ik wens al mijn niet-Joodse vrienden een vredig, vrolijk, wit, gezond Kerstfeest. Ik wens u tevens dat de kalkoen niet aangebrand uit de oven komt. En voor de rest een volle dis.

 

                               En ik? Ik vier mijn eigen Kermis. Deze is van 1961.

dinsdag 15 december 2015

De hoogmoedswaanzin van meneer de heer.


 

De klok veertig jaar terug: Ruud Post een collega bij Het Parool, léés die krant vertelt de volgende anekdote:

Ruud: “Ruud Post”.

Man: “De Heer”.

Ruud: “Ruud Post”.  En dat drie, vier keer.

Man: “Mijn naam is De Heer”.

Gedurende deze dagen veel hoogte- en dieptepunten van het jaar 2015 op televisie. Een prima demonstratie medium en… de stelling  bewijst zichzelf.

Als kind schrijf je op je schriftje je naam, de plaats waar je woont, Nederland, Europa, wereld, aarde, heelal…. Je bent iemand. Je telt mee! Identiek aan dit gedrag kom ik al de nodige jaren tegen op radio en televisie, maar ook in correspondentie van bedrijven, vooral de overheid het fenomeen dat ‘mannen’ zich zelf ‘de Heer’ noemen, of… ‘U spreekt met meneer Huppeldepup’. Uw zaak wordt behandeld door “dHr Hopseflots”. Het is simpelweg Pinkelman, of mevrouw Tante Pollewop. Ondertekend met “Dhr. plus naam’… O ja en alle reacties op radio, een quizje of een programma dat jou om je mening vraagt: ‘U spreekt met meneer….”. Ik krijg spontaan bultjes. Zo ook gisteren 14 december 2015, Eén Vandaag op televisie met de verkiezing van politicus van het jaar. Nummer 1 is bekend, nummer 2 en nummer 3. Het is té pijnlijk om en plein public de nummer laatst te annonceren. Maar geloof me, ik weet wie het is.

Als je behoort tot een bekend patriciersgeslacht, veel burgemeesters in Friesland, dan mag je toch wel enige beschaving verwachten. De loser zit op de Universiteit van Cambridge, als ook de Rijksuniversiteit Groningen. Wat dat betreft erken ik mijn meerdere in hem met slechts VU en Universiteit van Utrecht.

Als je een welluidende naam hebt, die overigens best wel past bij de functie, dan verloochen je toch zeker je voorvaderen en heb je weinig of geen respect voor die naam. Hij verwijt Geert Wilders goedkoop populisme, maar de hoofdpersoon doet er niet voor onder, door zijn naam te vereenvoudigen opdat hij meer bekendheid geniet bij de kiezers. Het gaat er niet om wat je bent, maar hoe je bent. Steek die maar in je zak Sybrand van Haersma Buma. Hij leidt een oppositiepartij, maar is het eens met 94% van alle voorstellen van het kabinet. Doe dan mee sukkel en neem verantwoordelijkheid. In plaats van op een infantiele wijze je collega’s in de Kamer af te fikken. De man noemt zich nu Sybrand Buma. Zie je het voor je? Stel je heet Poepjes, Kutter, Kutziener… ja dan wil ik me voorstellen dat je die naam wilt wijzigen. Overigens een mogelijkheid: alleen je naam en niet in de Burgerlijke Stand. Probleem opgelost. Nee, onze vriend gaat op de zieltjes winnende toer.

Het gekke is overigens dat ik louter grote Friezen ken. Daarover ooit meer. Maar dit rare kereltje steekt wel heel schril af bij de klasbakken. Ik ben Sybrand. Workum, Sneek, Friesland, Groningen, Cambridge, Den Haag….! Ik ben er zelf beduusd van.

Ik noem slechts twee voorbeelden van zijn megalomane (?) uitspraken.

Kamervoorzitter Anouchka van Miltenburg tegen Buma: “Meneer Buma’.

Buma (staand pal voor de iets hoger gesitueerde stoel van de Kamervoorzitter): “Ja, dat ben ik, meneer Buma’.

 

In een ander shot op een ander moment van achter het spreekgestoelte in de Tweede Kamer tijdens een discours met een fractieleider: "Inderdaad, ik ben de heer Buma”. Alsof ie onze lieve Heer zelf is, of zich vergelijkt met diezelfde onze lieve Heer. Hoogmoed? Megalomaan?

Duidelijker kan het net. Wel? Van patricier naar plebejer.

maandag 14 december 2015

Wat is kinnesinne?


 

Van de PC Hooftstraat ben ik niet zo'n fan. Kom er eenmaal per jaar. Bij Mulberry. De inhoud voor mijn agenda kopen voor het nieuwe jaar. Al meer dan vijfendertig jaar. Merkentrouw. Avital slaagt voor haar middelbare school en als cadeautje en hulpmiddel voor het HBO besluiten we een Mulberry agenda voor haar te kopen. Dat vind ik mooi! We parkeren in de Honthorststraat. Teruglopend langs een klein terras..."..daar zit G'd...", zeg ik. Avital: "Huh?". "Ja, zie je dat niet, daar zit Harry Mulisch, de beste en bekendste schrijver van Nederland".  "Oh...". Ik hoor mijn Vader z''l spreken, Avitals Opa: "...frog was es mir sjat...". Wat interesseert het mij.
Als blogger (en als schrijver van boeken) lees je veel. Je houdt ogen en oren wijd open. Bronnen te over. Zo ook de krant. Het Parool in mijn geval, al is die krant niet meer de krant van toen. Vandaag 25 juli 2015 stuit ik op een –vind ik- briljant verhaal en beter kan ik mijn titel niet duiden. In de blog wordt gesproken over Oger Lusink. Nu ken ik die man van vroeger en vind hem een kwal. Nu weet ik het weer zeker. Hij is assistent van Ed Beer, directeur Society Shop. Op een niet al te frisse wijze verlaat hij zijn werkgever en begint in de P.C. Hooftstraat. Toet bekende Nederlander kleedt zich bij hem. Hij is sponsor van Ajax, steekt de spelers en staf in het pak. Denk nu niet dat er één supporter is die daarom bij hem koopt. Dan is er de media-advocaat Sander Dikhoff. Vandaag een column in Het Parool en… ik geniet van deze gein. Grap, aardigheidje. Op de Willemsparkweg en elders in Nederland ook zit de ‘pakkenverkoper’(ik citeer Dikhoff) Suit Supply. Ik heb daar wel eens met Yoni gekocht. Suit Supply ‘provoceert graag in haar reclamecampagnes’. De column van Dikhoff gaat over een actueler zaak tegen Suit Supply, maar hij adstrueert zijn verhaal met de volgende anekdote: Suit Supply moet zich jaren geleden een plaatsje veroveren naast de gevestigde pakkenzaken, zoals Oger in de P.C., en doet dat met een Fokke en Sukkecartoon met de tekst: “Een mooi pak? Daarvoor ga je langs bij Oger… en dan links en dan rechts… totdat je bij Suit Supply bent…”. Kijk, ik vind dit grappig. Gein. Lachen. Maar de kwal is not amused en vordert in kort geding gebruik van zijn merknaam. Het loopt met een sisser af. Toch kan ik de kwallensmaak niet uit mijn kop krijgen. Het gaat hartstikke goed met Suit Supply en met Fokke en Sukke. Meer tijd te detecteren om je te overtuigen van het woord in de titel heb ik niet nodig. Afgunst. Naijver. Haat. Iemand gunt een ander niets. Dát is kinnesinne...


 

zaterdag 5 december 2015

Chanoeka en nóg zo'n held!


 


 

Acht dagen lang branden wij in de menora een kaarsje extra om de herinwijding van de tempel in Jeruzalem te vieren. Met een mooi, lief liedje. Cadeautjes. Kienen. Latkes en soefganiot. Latkes zijn een soort aardappelpannenkoekje, mét een lepeltje appelmoes er over en soefganiot lijken op Berliner bollen.Onder leiding van de held Jehuda HaMaccabi, Juda de Maccabëer wordt de tempel in het jaar 164 van de gewone jaartelling heroverd. De Medienist zal de Medienist niet zijn als hij niet weer een verhaal weet van nog zo’n held uit de Mediene. Uit Groningen. Uit de Stad Groningen. Ik wil het je niet onthouden. In de jaren twintig van de vorige eeuw zit mijn lieve Moeder, toen nog Tonny Cohen van 10 december 1910, op de HBS in Groningen. Dat is me wat. Kinderen van de dokter, de notaris, de bankier en de burgemeester gaan naar de HBS. Niet de tweede dochter van de koosjere slager Louis Cohen uit de  Folkingestraat. En tóch is het zo. Ver voordat mijn Moeder Max Vromen, mijn Vader tegenkomt op een Joods bal, heeft zij vriendschap met Sem Nijveen. Weet je nog? Samen met Benny Behr de wereldberoemde violisten in Nederland. Ik ontmoet beiden een keer in het theater Orpheus in Apeldoorn en Sem doet zijn ‘hartelijke groet aan je bevallige Moeder’. Samuel Mozes, Sem dus, Nijveen van 24 september 1912 en overlijdt op 21 april 1995, is zoon van Mozes (Moos) Nijveen. Mijn Moeder z’’l vertelt vaak het volgende verhaal. Eén van haar wijze lessen aan mij. Sem Nijveen’s vader loopt met de sinaasappelen handkar (daar komt het woord ‘sappelen’ van) door de stad. Hij verrekt van de reuma en nog wat andere makkes. Hij moet toch zijn brood verdienen om zijn zoon een gedegen opleiding te verzorgen. Op een gegeven moment tijdens een schoolpauze ziet Sem zijn Vader zwoegen en ploeteren om de kar over de brug te duwen, hetgeen pas lukt als Sem samen met een paar vrienden “…even mijn Vader helpen, jongens…” van het schoolplein rennen en de helpende handen bieden.

Moraal van dit verhaal: het gaat er niet om WAT je bent, het gaat er om HOE je bent. Wat een held!

Ik wens je een goed Chanoeka.