zaterdag 28 december 2013

@Krom

Als ik het heb over Krom, dan bedoel ik Café Krom. 

Ik ben geen wetenschapper, maar volgens mij is het met een café net als met een vrouw. Bij iedere leeftijd en bij iedere levensfase hoort wel een kroeg. Of meer. Dat gebeurt ook bij mannen. Meer vrouwen bedoel ik. En andersom.
Als kind ging ik wel ’s met mijn vader mee, als we op de maandelijkse veemarkt bij ons in Lochem waren. Niet naar ’t Zwijnshoofd, alleen de naam al zegt genoeg. Zij waren héél fout. Dus mocht ik mee naar café-restaurant Meenderink. Daar werd ook op een afgeslagen koe een borreltje gedronken. Op de kleine markt, daar waar de veemarkt werd gehouden, naast een pracht huis uit 1638 met trapgevel dat ooit de familie toebehoorde. Na de oorlog is het verkocht…voor een habbekrats.
Meenderink werd gedreven door Scholten, ook een ouwe Lochemmer en een goede bekende van mijn vader. Zijn kleinzoon, die nu in de zaak zit, heeft (echt!) onlangs het Vromenhuis op de Bierstraat no. 2 gekocht, nadat het als bibliotheek en later als dependance van het stadhuis dienst had gedaan.
Dus Meenderink was m’n eerste café. Later als puber ging ik door de week vaak met een paar hockeyvrienden op de Markt in Apeldoorn naar een café. Ik weet niet meer hoe het betreffende café heet, maar zal zeker iets grijs zijn geweest als Marktzicht. Een glaasje bier en we speelden biljart. Dat was stoer. En feest.

In Amsterdam heeft iedereen zo zijn plekken. Ik herinner me als eerste De IJsbreker aan de Weesperzijde en ik kom er nu nog steeds met plezier. Je moet er maar ’s naar toe gaan. Mooi en goed. En met een heel opmerkelijke en bijzondere geschiedenis. Verderop aan de Weesperzijde zit Café Hesp. Kwam ik in mijn Parooltijd.  

Ik kwam vanzelfsprekend bij Americain, De Kroon, Schiller en waar verder niet. Oosterling en Dante. Maar ook de Rum Runners en wat denk je van Theo Cornwall op de Lijnbaansgracht. Van Hoppe was ik geen fan, wel van De Swarte, ernaast tegenover het woonhuis van Johannes van Dam. Ik ben nog steeds op zoek naar de naam van de cocktailbar in de Spuistraat. Voor één van mijn komende boeken. Met je rug naar de Koepelkerk en het Sonesta, rechts af de Spuistraat in. Daar zat op 25 meter rechts die bar. Nu zit er een advocatenkantoor in. Niemand weet me de naam van die bar te vertellen.

Ik kwam ook graag destijds bij mij in de buurt –ik woonde op de Eerste Boomdwarsstraat 9 “voor- eenmaal per maand bij Café Nol. Altijd lol. De jonge André Hazes kwam na middernacht vaak een paar glazen bier bij elkaar zingen. Om de hoek 100 meter de Westerstraat in.

Rond mijn huis waren top cafés als Thijssen op de Brouwersgracht en Papeneiland, op de hoek van de Brouwersgracht en de Prinsengracht. Nou met dat allemaal binnen handbereik kun je een aardig end op weg. Tegenover mijn paleis was café Het Skolletje. Eerst dachten ze daar dat ik een stille was, met mijn trenchcoat aan. Later dronk ik er soms wel twintig kleintjes pils. De overkant haalde ik daarna nog net. De tweede etage ook. En het bed –matras op de grond- heb ik toen ervaren als een roeibootje dobberend op de ruige Noordzee met een ferme Zuidwester.

Ik zal heus wel in die dik veertig jaar ook in andere kroegen zijn geweest. Nu hoeft dat niet meer zo. Lawaai. Iedereen praat er zo hard. “hallo! Hoor je mij wel?” Op 30 centimeter afstand. Ik zal in mijn opsomming wel één of meerdere bruine cafés vergeten zijn. Ik heb ook wat dames niet meer zo paraat.

Nog niet zo gek lang geleden heb ik een afspraak en we besluiten te middelen in de route tussen ons. De Utrechtsestraat. Daar ken ik nog wel één: De Utrechtse Poort. Spelen ze de hele dag Miles Davis, Chet Baker, dat werk. Ik kwam er vroeger veel. Goeie cappuccino en verse jus en heerlijke croissants. De krant op de toog. Eén keer was ik er en belde de zaak dat ik niet kwam; de hele dag hadden we de Elfstedentocht op televisie. Ik kwam daar vóór het ontbijt voor het ontbijt. Dus echt de hele dag tot een uur of twee en daarna toch maar naar het werk. 

Enfin, wij naar de Utrechtsestraat, ik iets eerder dan zij en warempel: de Poort bestaat niet meer… Het is al dertig jaar geleden. Wakker worden, Vromen! Ik keer om, zoek een andere gelegenheid en ontdek op de hoek met de Kerkstraat Café Krom. Zoals later mij verteld wordt heeft de zoon van Max van der Glas daar nog gewerkt. Ik bel mobiel de nieuwe locatie door. Een perfecte tent. Zeker voor ons doel. In het midden een bar met tien krukken. Er achter een gewaardeerd kastelein in het zwart, een echte. En eentje die nu weet wat ie ongevraagd brengen moet. Een kop koffie en een glas thee. Interieur van twee eeuwen geleden. Niet veranderd. Aan de raamkant met de Utrechtsestraat drie kleine tafeltjes en aan de Kerkstraatzijde ook drie, met tussen de tweede en de derde een jukebox met gratis inhoud van de zaak. De generaties na mij weten niet wat dat is, een jukebox, dus zoek het uit. Bekijk ‘t. Na de derde tafel nog een grote ronde stamtafel met vier stoelen. Altijd als wij er zijn zitten er twee vrouwen en twee mannen te klaverjassen. Amsterdams. “We bellen als we willen bridgen!”.

De hoofdkleur van de kroeg is bruin en de plee stinkt er naar chloor. Een bruin café dus. Wij zijn er al vele malen geweest, zelfs zo  vaak dat we het nu onze stamkroeg noemen. We zitten aan onze eigen kleine stamtafel en ja: we zitten zeker twee uur weg te kleppen met elkaar.  Iedereen denkt nu dat ik zo maar in het geheim een vriendin ontmoet. Mijn vriendin. En dat cryptisch meedeel op Facebook met  @Krom. Dat zoiets betekent als: ik ben bij Krom.

Facebookvrienden melden vaak in welke verre exotische stad of mondaine badplaats zij zijn, of welke haven hun cruiseschip nu aandoet. Of in welk restaurant. En dan het liefst van die dure, die sjieke. Trendy. Mekaar de loef afsteken.  Van andermans centen of van de erfenis van deenofdandere. Daar word ik nou galliesj van.

Je zal me toch niet geloven, maar ik zit daar met A., mijn collega. We schrijven samen een boek. Het is dus werkoverleg. Laatst hadden we het nog over wie het eerste exemplaar zal krijgen, van ons boek. Wordt ‘t het complete team van hartspecialisten in Utrecht, of Cor en Karin uit de VU, of wie weet Remco Campert en Deborah Wolf. Ze weten allemaal nog van niets, want wij zijn er ook nog niet uit. Het schrijven is nog maar nét begonnen…




woensdag 25 december 2013

Ode aan mijn vader


Vandaag 25 december 2013 zou mijn lieve Vader, zijn nagedachtenis zij tot zegen, 102 jaar zijn. Helaas hij overleed al meer dan vijftig jaar geleden, 51 jaar jong op 11 september 1963. Zo heb ik mijn eigen 9/11. Trots ben ik dat ik nog héél veel weet van en over mijn Vader. Ik heb er al vaker over geschreven. Ik herinner mij praktisch álles. Dit blog gaat over een liedje. Mijn Vader was gek op muziek. Opera’s floot hij veel én de song Land of hope and glory van Dame Vera Lynn. Hier volgt daarvan de tekst.

Land of hope and glory
Mother of the free
How shall we extol thee
Who are born of thee
Wider still and wider
Shall thy bounds be set
God who made thee mighty
Make thee mightier yet
God who made thee mighty
Make thee mightier yet.

Daar hoef ik niets aan toe te voegen, toch? Ik heb zijn gedachtengoed meegekregen en meegenomen en ja ik koester het. Omarm ’t dankbaar met beide armen en handen. Een paar dagen voordat ik van VUMC naar Utrecht, UMCU, werd afgevoerd (in vol ornaat met sirene en zwaailicht)  vroeg de cardiologe Karin de Boer mij: “Hoe voel je je?.” Cardiologisch was ik aan het einde van mijn Latijn. Toch wist ik haar met veel willpower en overtuiging te antwoorden: “Ik zweef tussen hoop en vertrouwen”. Groen licht.  Ik had ook het lied van Vera Lynn kunnen zingen. Steeds als ik dat lied hoor, doet het me wat en pink ik een traan weg. En laat ik mijn geest en hart even de vrije ruimte.
Iedereen heeft, ik weet het zeker, wel zo’n lied dat haar of hem méér doet dan enig ander lied en wedden dat er van gejankt wordt? Jij ook? Doen! Gewoon doen. Het siert je. Laat me eens horen welk lied jou raakt.
Ik prijs me altijd gelukkig als ik van Wim Sonneveld het lied Het Dorp hoor. Het hele lied draait u maar ’s een keer, of vraagt het aan bij de radio; Youtube is daarvoor ook een uitkomst. Ik beperk me nu even tot het eerste couplet en het refrein. Via Google kun je de tekst checken.

Thuis heb ik nog een ansichtkaart
(heb ik en wel honderden foto’s)
Waarop een kerk, een kar met paard
(de Grote of Gudula kerk en boer Harkink met de paard en wagen)
Een slagerij J. van der Ven
(bij ons waren veel slagers, goeie en foute)
Een kroeg, een juffrouw op de fiets
(wat denk je van Meenderink op de Bierstraat, de kleine of veemarkt en juffrouw Jo Lindner die wat af fietste op en rond de Barchemseweg)
Het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets
(nee, want het gaat over Lochem)
Maar het is waar ik geboren ben
(en getogen)
Dit dorp, ik weet nog hoe het was
(deze, mijn stad, ik vergeet nooit hoe het was)
De boer’nkinder’n in de klas
(niet allemaal, hoor!)
Een kar die ratelt op de keien
(Evert met de Panne kwam al ratelend het nieuws brengen)
Het raadhuis met een pomp ervoor
(het stadhuis, écht, met een pomp ervoor)
Een zandweg tussen koren door
(van de Zwiepseweg via De Enk naar de Lochemse Berg)
Het vee, de boerderijen
(roodbonte prachtige koeien Lochems stamboek)

Ik denk – als zo vaak -  aan mijn Lochem. Stad. Stadsrechten in 1233 door Graaf Otto van Gelre. Sedert 1780 de veilige thuishaven van de Vromens. Ik ben de laatst geboren Vromen in de stad. En ik zal er ooit terugkeren.
Nu het refrein. In 1951 ná de oorlog kocht mijn vader ’t Zunneke, het mooiste huis van Lochem en ja, mét oprijlanen, mét bomen…

En langs het tuinpad van mijn Vader
Zag ik de hoge bomen staan
Ik was een kind en wist niet beter
Dan dat ’t nooit voorbij zou gaan.

Tranen laat ik hun loop. Zelfs nu met typen van de letters op mijn scherm.
Het is weer Eerste Kerstdag. Iedereen heeft zo zijn/ haar eigen invulling van de Kerstdagen. Met een boom. Met lichtjes voor Chanoeka. Gewoon met niks; er zijn er immers ook onder ons die niks vieren. Misschien is het weemoed. Wie weet vind je dit blog pathetisch. Wat je ook denkt: ik vind het goed. Het is hoe dan ook gemeend. Met respect en met liefde.
Ik vier in stilte de verjaardag van mijn Vader. De stilte verbreek ik met Het Dorp en met de cd van Vera Lynn. En ik moet even janken, een grote, ouwe man schaamt zich niet voor zijn tranen. En Pap: “zoals Vera Lynn ook al zong:  But I know we’ll meet again some sunny day.”
Ik denk dat het mij siert. Deze lofzang voor mijn Vader.



dinsdag 17 december 2013

Met Kerst weer naar de Chinees!

Zoals Theodor Holman het zo feilloos en duidelijk benoemde in zijn dagelijkse column in Het Parool, vrij en onverveerd, omschreef hij de synoniemen voor het woord racist: lul en Gordon. 
Als zo vaak ben ik het met Theo eens; ik schrijf hem regelmatig een email met een dankjewel.

Welnu via die non valeur Gordon kom ik zomaar bij Kerst. Ik heb met beiden niks. Het zal je helder zijn waarom. Joden vieren geen Kerst. En hebben geen Kerstboom. En geen piek. Ballen hebben ze wel. Althans de meesten (m/v) .
Als klein kind herinner ik mij van thuis onze Kerst. Dat is Chanoeka, ook met lichtjes, kaarsjes en cadeautjes. Liedjes. O ja, en Sinterklaas vierden we ook. Top! 
En mijn oom Leo zong de hele dag door tot midden in de zomer en weer verder het hele jaar  “O  denneboom, O denneboom, wat zijn je takken wonderschoon…” Het betrof hier eigenlijk een lofzang op een mooie dame uit Enschede met wie hij het stiekem dee, die de achternaam Denneboom droeg. Interpretatie: met een flink bos hout voor de deur.
Ook herinner ik mij dat mijn tante en suikeroom Bram kwamen. De snoepwinkel was dicht en zij logeerden bij ons. Ik kreeg altijd een puut met snoep. Een puut is een zak in het Gronings.
Voorbeeld:  de burgemeester van Groningen Wallage is een puut. Zoiets. 
Ook gingen mijn ouders wel naar Knokke. In de zomer een maand met ons en met Kerst met z’n tweetjes, zonder die drie druktemakers en Bert.
Mijn vader was op Eerste Kerstdag jarig. Geboren in de nacht van 24 op 25 december (1911). Dezelfde geboortedatum als Jezus. De volgende vraag dringt zich op: waarom is het op 1 januari Nieuwjaar? Heb je ‘m? Genoeg gedacht?  Die dag is het de achtste dag van het jonge leven van een jongetje en wordt hij tot een echt Joods jongetje besneden. Het verbond met G’d. Jezus dus ook. En zo wordt het nieuwe christelijke jaar genoemd. Vreemd dat juist zeer streng gelovigen en ongelovigen zich nu wel zo druk maken om de religieuze besnijdenis van Joodse en Islamitische (én Amerikaanse) jongetjes.

Enfin, mijn moeder was ’s naar Knokke en ik werd door de lieve katholieke familie Peters, van de sportwinkel, met Wijno die bij mij speelde in het hockeyteam gevraagd bij hen aan te zitten aan het Kerstdiner. Na het diner naar de kerk; of ik mee ging? Naar de nachtmis. Mijn voorkeur ging uit naar een nachtmis met twee essen, maar ik moest het er maar mee doen. Nou wilde ik hen niet beledigen en ach kom, ik wilde wel ’s zien hoe het circus er daar aan toeging. Pa Peters bleef thuis. De stal opzetten. En een stuk of wat jonge borrels.
Net als de sjoels, synagogen,  een paar keer per jaar vol zitten, zo was het ook volle bak in de katholieke kerk ter plaatse. Ik keek mijn ogen uit. Op een gegeven moment moest iedereen opstaan en een rondje door de kerk lopen langs de pastoor of kardinaal, het verschil weet ik nog niet (wel dat ze het allebei doen met kleine jongetjes). Bij de bisschop aangekomen kregen ze allemaal een pepermuntje op de tong. Ik dacht nog, dát komt goed uit, want menigeen stonk behoorlijk uit de bek. Ik had geen zin mee te doen aan poppenkast en ook niet me blij te maken met een snoepje. Dat ik sowieso niet van vreemden mocht aannemen. Zeker niet van de vriend van de huishoudster. Tosti noemen ze zo’n ding. Ja, zo kan je alles wel een naam geven…Uit naam van de Kerk van Rome. En de gedachten van toen zijn de gedachten van nu. Wat een hypocriet zootje. Vrede op aarde en als de Kerst weer voorbij is schieten ze overal in de wereld in godsnaam de hele wereld weer naar gort.
Toch, ja je gelooft het niet, ben ik speciaal met Kerst een blij man! De winkels zijn dicht. De restaurants volgeboekt voor Kerstdiners. Mijn christelijke vrienden zitten en famille onder de Kerstboom en de kapsoneslijers onder mijn Joodse vrienden zitten in Davos, Florida of Eilat. Thailand wellicht. Aruba, ook zo’n hit. En Galapagos. Geen idee waar het ligt. Klinkt goed.

Het is te koud om naar de Dapper te gaan. Dus dat wordt zeker één keer met Kerst buiten de deur eten. Wat Joodse jongens met Kerst allemaal doen. En ik doe mee. Ik geef ze en mezelf geen ongelijk.
Al jaren lang ga ik naar het Amsterdamse Chinatown. Binnenbantammer en Zeedijk met Kerst. Op de Zeedijk zit een heel aantal Chinese restaurants. Van hen noem ik er slechts een paar: Nam Kee, Wing Kee, Kam Kee, Wang Kee. 
Dankzij Lodewijk Asscher is het weer veilig op de Zeedijk. Schoongespoeld en een uitgaansgebied van nu en de verre toekomst. Daar achter de Wallen. Ze doen maar. 
Kippensoep met mais, miefan met kip of rode rijst met Peking Eend. Ik herinner me een verhaal van de sinoloog Boy (Leo) Schijveschuurder, die mij leerde hoe moeilijk de Chinese taal is. Beidzjing KAU ja of Beidzjing kau JA. Da’s een heel verschil. Het ene is Peking Eend. Het andere betekent neuken in Peking. Ik zeg het dus wel ’s verkeerd. Tsoi kin. Tot ziens!

Op het bijgevoegde youtube filmpje zie je wat ik bedoel en wens ik daarmee al mijn familie, vrienden, vriendinnen, mijn vrienden in de VUMC en UMCU, tegenstanders met bridge, al mijn bloglezers en –lezeressen een heel mooie, witte Kerst, volgend jaar weer een Chanoeka rond die datum en alvast véél gezondheid in het nieuwe jaar! En wie weet zie ik je bij één van de Kees.
Als die eend dan op tafel komt zeg ik eerst: hij is koosjer, hij is koosjer, hij is koosjer. Dus is ie koosjer.  Gelukkig kom ik die racist, lul, Gordon er niet tegen. Die is treife. Ik denk dat ik dit jaar nummer 39 kies.

http://www.youtube.com/watch?v=w1uZ_W7atDE&list=RDPtUYaSfC20Y


En voor de rest wens ik allemaal één brok gezondheid en bertse seizoensgroeten!

vrijdag 13 december 2013

Waar maak je je druk over?


Half november, de Kerstverlichting hangt alweer, zoals in de Scheldestraat. 
Ook al heb ik zelf niks met Kerst, mag iedereen van mij Kerst vieren, zo vaak als ie wil. Maar moeten de lampjes dan al branden half november? 
De Scheldestraat, misschien zo’n driehonderd meter lang en over de hele breedte, met twee trottoirs, separate fietspaden, links en rechts parkeerruimte en dan ook nog tweerichtingsverkeer. Je kunt je voorstellen hoe breed, en over die breedte één lange rij, van ik denk wel honderd gevaartes met weet ik hoeveel lampjes. Knutselwerk, vele manuren. Ophangen, ook knutselwerk. Ook vele manuren. Medewerkers van de gemeente. Ambtenaren. Veel mensuren. Straat afgesloten, die krengen moeten hangen. Met al die lampjes. Wel duuz’nd’n. Denk ik. Als een kakofonie, maar dan nu van lichtjes. Horendol word ik ervan.
Nu weet ik dat waar licht is ook vreugde is. Immers is mijn naam Uri dat volgens de Joodse traditie licht betekent. Ik bedoel maar.
De veelheid aan licht van de reclametoren bij de RAI is opmerkelijk, al tolerabel en een vast baken in de stad voor zover ik de weg niet ken en de Tomtom van een ander het begeeft. 
Ik heb niet zo’n ding. Ook niet nodig. Er staan overigens geen lantaarnpalen rond en onder de enorme reclamezuil, dus pas op dat als je er gaat kijken je niet tegen dat gevaarte aan botst.

Anno nu lees je in de kranten over het prangende vraagstuk of de lampen ‘s nachts op de autosnelweg wel of niet moeten branden. Tegen: minder energie, Hollands, kost minder. Vóór: veilig op de snelweg onderweg en we kunnen lekker doortrappen, als er geen stiekeme camera’s staan. 
Als je de krant niet meer kunt vullen met komkommernieuws, dan weet je je verzekerd dat Den Haag wel wat verzint. De lampjes op het vrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrroemmmmmmmmmmmm racecircuit dat Randstad heet en overige gebiedsdelen binnen de landsgrenzen.
Nee, dan Kerst. Met zo’n Kerstboom. Ik hoef ‘m niet, maar ik vind ‘m wel mooi met al die kleine witte lichtjes; gekleurd mag ook. Zwarte Piet is zwart en lampjes in de Kerstboom mogen gekleurd zijn. Kost een beetje energie, maar lampjes van kaarsjes in een spar zijn ook niet je dat en de plaatselijke brandweer zal vele malen extra uit het hok moeten komen. Oefening voor Oudjaarsnacht. Dus toch maar die lampjes. Brengen vrede en vreugde. Zegt men.
Nee, dan Chanoeka, het Joodse lichtjesfeest. Gedurende acht dagen lang worden kaarsjes gebrand. Ter herinnering aan het wonder van de herinwijding van de tempel. Iedere dag één kaarsje extra. Dus dag een één kaarsje, met een tweede kaarsje om het eerste aan te steken. En dat zo op de tweede dag met twee kaarsjes, met één extra om aan te steken. Dus hoeveel kaarsjes heb je nodig? Vierenveertig. Vreugde met licht en het kost géén energie.


Nee, dan de situatie in mijn slaapkamer. Ik weet niet hoeveel energie mijn kerstboom in de slaapkamer kost; ik heb de elektriciteitsnota nimmer vergeleken met voorheen. ’s Nachts als ik slaap en het donker is in mijn slaapkamer, doet mijn kerstboom met alle lichtjes zijn werk. Het paarse licht van de zaklamp in het stopcontact, voor als de elektra uitvalt. De groene lampjes van de digitale tv-verbinding, en ook de groene en rode lampjes op de kastjes van de digitale tv en de tv zelf. De cijfertjes van de display op de telefoon, de wekkerradio, het rode lampje van de Aupingbediening, waarmee het bed omhoog en omlaag kan. Een oranje lampje in een extra stekkerdoos. Een rood lampje van mijn mobieltje. En dan nog, niet onbelangrijk, de groene lampjes van mijn drie grote vrienden. De systeem-controller van mijn HeartMate, de hartpomp. De controller zit aan een driveline, een draad die op zijn beurt mijn lijf in gaat tot aan de echte pomp in mijn hart. Dat kastje ligt naast me in bed en heeft een groen lampje. Dat betekent goed. En er zijn lampjes op het display van de charger, de batterijlader. En nog zo’n apparaat, de vriend die voedingsmodule heet. Holy Moses ,wat ben ik blij met mijn eigen kleurrijke kerstboom. Vivo, maneo, ergo gaudeo. Ik leef, ik blijf, dus ik geniet!

Waar zal ik me dan nog druk over maken?

donderdag 12 december 2013

Garpen



Na de uitschakeling van Ons Aller Ajax gisteravond in Milaan, kan ik me vandaag weer verkneukelen met de krant. mijn Het Parool vrij en onverveerd.
Je moet weten dat ik ben grootgebracht met helden in de krant: Simon Carmiggelt, Evert Werkman, Klaas Peereboom, Harry van Wijnen, Paul van ’t Veer, Jan Pen, Dik Sjappo, Bas Bruynesteyn, Peter van Straaten. Foto’s van C. Barton van Vlijmen en Wubbo de Jong. Bob Steinmetz was de redactiechef. Cees van Nieuwenhuizen op sport.
Blogs kan ik vullen met wat er tegenwoordig allemaal niet meer deugt. Ik heb er nu even geen zin an. Anno nu hebben we Theodor Holman. Wat een pracht columns.
Vroeger bladerde ik snel naar Appie Happie, Vader en Zoon, Van Wijnen. Wie niet?

Holman is één van de weinige kanjers in de krant. Eerst pagina twee dus. Dan Rottenberg, ook al ben ik het niet altijd met hem eens. Wat een schrijvert! Koddig vind ik nog immer Henk Spaan. Johannes van Dam is dood.

Zin heb ik erin om een jonge juffer af te fikken. Net uit de luiers en gesjeesd op de school voor journalistiek. Bij gebrek aan beter een plek gekregen als columniste bij mijn krant. Nu had ik wel ’s eerder wat gelezen van Roos Schikker, maar daar is niets van beklijfd. Zo’n onzin, zo slecht, zo naïef, infantiel, noem het zoals je wilt. Ja, ik heb even zin iemand af te zeiken. Laat me.
De krant vandaag 12 december 2013, de column van Schikker. Ik begin er schik an te krijgen.
Kop: GARPEN
Een heel verhaal van niks waarin ze vertelt over twee favoriete kasteleins, waarvan de één, Arie,  haar ouwe kut noemt en de ander, Joop, haar een biertje geeft vanwege haar mooie ogen. Dat noem ik nog ’s een zelfbeeld. Hoe verzin je het. Ze preludeert hiermee haar enorme talenkennis. Immers haar vader had boven café Nol gewoond (vroeger bij mij om de hoek). Aldus beheerst de jonge dame alle talen, waaronder het Amsterdams. Ik heb wel van een Amsterdams accent en dialect gehoord, maar Amsterdams als taal is mij onbekend. Bargoens zal het teefje bedoelen: straattaal, markttaal, boeventaal, Jiddisch (Mokums Jiddisch), denk ik. Ze, Schikker, komt met een opsomming die niet al te best gespeld is. Het zit allemaal in haar vocabulaire. Wél Joodse woorden.
Zoals Wim Kan al zei over de Paus: “als je de sport niet beoefent, moet je je niet met de spelregels bemoeien.” Eens aan de bar krabbelt ze verder als Joop de kastelein het heeft over een aantal ongure types die hij garpen noemt. Het wijffie kent dat woord niet, zij vermoedt dat het slecht is en knippert sullig met haar ogen. Zelf weet ik het uit het bolle hoofd, immers het is door mij gebezigde taal, maar werp één blik in het standaard woordenboek Koosjer Nederlands van Van de Kamp en Van der Wijs en ze leert wat een garpe is. Amaai, maar dát heeft ze op school niet geleerd.
Kort: een garpe is een schande, schandaal of iets of iemand waarvoor je je moet schamen. Zoiets. School van de Journalistiek ga je schamen. Hoofd- en eindredactie van Het Parool: schamen! Mevrouw Schikker stop met mij een slecht humeur te bezorgen en volg de gepensioneerde Joop of Arie op als kastelein, als kroegtijgerin met mooie ogen. Je hebt geleerd een goed pilsje te tappen.
Je column Garpen geeft precies dat weer wat ik er van vind: een garpenesjant!