zaterdag 29 augustus 2015

Over Avital, Dafne Schippers en "Schipper naast god".



We zijn zwanger. Yoni is al een paar jaar oud en er is nog een Vromen op komst. Wij willen niet weten of het een meisje of een jongen wordt. Als het maar een gezond kind is. Ik beperk me nu even tot de keuze van de meisjesnaam. Dafne moet het worden. Tsja, daar heb ik niks mee. Sarah is mijn voorstel. Een compromis is niet mogelijk. Bij Steimatzki,  de boekhandel  van Tel Aviv als Scheltema, nemen wij een prachtig namenboek mee. Gelukkig zonder strijd en het hartsgrondig met elkaar eens: het wordt Avital. De naam, zo blijkt later is een perfecte fit. Bovendien voldoet de naam aan ons beider criteria. Een naam uit de Thora, een naam met geschiedenis en een mooie betekenis. In alle talen goed uit te spreken. Avital is één van de vrouwen van Koning David. Avital betekent: Avi is vader en Tal is dauw. Vader van de dauw. Ochtendgloren. Het zonnetje in huis. Zelden krijg ik zó gelijk!

Vierentwintig jaar en tien maanden later is een Dafne wereldnieuws. Dafne Schippers uit Utrecht. Recent de keuze gemaakt of doorgaan met de zevenkamp, of focussen op de sprint. Je merkt het gaat over atletiek. De 100 m en de 200 m. Wereldkampioenschappen in Beijing, in het ‘vogelnest’, het stadion van de Olympische Spelen 2008. In het begin van de week wint Dafne een zilveren medaille op de 100 m sprint. Vrijdag 28 augustus 2015 wordt zij wereldkampioen op de 200 m. Het hele land –terecht- en rep en roer en volle euforie. Wat een heldin! Voor de sportverslagen verwijs ik naar de dagbladen.

Schippers heet zij dus. Ik ken ook een schipper. Schipper naast God. Het moet mij van het hart dat het een Joods gebruik is niét de naam van het opperwezen uit te spreken of te schrijven. Ik schrijf altijd g’d. Echter ik verschuil mij nu achter de titel van een boek. “Schipper naast God”, van Jan de Hartog.

Hier een korte synopsis van het boek.  In 1938 vertrekt de boot St. Louis vanuit Hamburg met zevenhonderdvijftig Joden aan boord. Bestemming: Uruguay. In Montevideo worden zij niet toegelaten, de visa blijken vervalst. Te langen leste vaart de boot terug naar Duitsland. De dood wacht op alle passagiers. Later schrijft De Hartog een toneelstuk: “Schipper naast god”. Een Nederlands vrachtschip neemt vanuit Hamburg tweehonderdvijftig Joden mee, bestemming Zuid Amerika. Het schip ‘De hoop voor allen’ herhaalt de tragische reis van de St. Louis, nu met een andere afloop.

Het is inmiddels eind augustus 2015. De mensheid heeft niets geleerd. L’histoire se repete. En wij staan er bij en kijken er naar. De hele wereld is gek geworden. Oorlogen, genocides, de heilige moslimstrijd met het verkrachten van honderdduizenden vrouwen, met het onthoofden van weet ik hoeveel duizenden. De wereld is gek geworden. Vanuit Afrika, waar het ook niet overal even frisjes is en vanuit de landen onder invloed van IS worden miljoenen mensen, mannen, vrouwen, kinderen geteld. Vluchtelingen. Waarheen? Die zelfde gedachte heerst in Afrika. Waarheen?

Een niet uit te spreken aantal verdrinkt in de Middellandse Zee. Een vrachtauto met éénenzeventig lijken wordt ontwaard in Oostenrijk. Europa zegt: stuur ze terug. Europa zegt: gelijkelijk verdelen over alle landen van de Europese unie. Die gesprekken zijn zo constructief, dat zij tot moment van schrijven nog géén enkele oplossing hebben voortgebracht. Italie en Griekenland kunnen de stroom vluchtelingen niet aan. Registreren, een bed, een kraan, medische verzorging en eten en drinken. Dat moet toch kunnen in een volgevreten welvaartsunie als Europa is.

Kijk, ik zeg je eerlijk, ik weet ook geen oplossing. Neemt niet weg dat wij ons nu geen herhaling van zetten anno 1938 en blunder op blunder kunnen permitteren. Wat ik wel weet is dat er ruimte genoeg is. In elk land. In Nederland. Dat er genoeg centen zijn de vluchtelingen van primaire behoeftes te voorzien.

Ik denk dat ik gek word. Een ander zegt: je bent al gek. Maar ik word gek van de idee dat eerst Joden zo behandeld zijn, zonder nadere toelichting en nu de vluchtelingen uit Syrie en omstreken en uit Afrika. Hebben wij dan niet geleerd?  En wilt u het woord “beschaving” nooit meer gebruiken…

 

vrijdag 28 augustus 2015

Ongetwijfeld zijn er véél meer...


 

Je kent dat vast wel, zo’n m/v van vroeger die een onuitwisbare indruk op je achterlaat, zonder eigenlijk een aanwijsbare of acceptabele reden. En je weet geen snars van hem of haar. Hij/ zij ligt ook niet van jou wakker. Ik neem je mee naar een woensdagmorgen 1962 naar Lochem. Naar de markt. De wekelijkse woensdagochtend markt van Lochem en omstreken. Niet op de Grote Markt, nee de Kleine Markt, eenmaal per maand de Veemarkt en de straat op het plein aan de huiszijde is de Bierstraat. Op de hoek van de Kleine Markt op de kruising van ’t Ei en de Molenstraat en Bierstraat staat tegen de grote Gudulakerk een vrachtauto. Voor een kereltje van zes een gekke vrachtauto, al zie ik ‘m praktisch wekelijks. Ik ben de grote Scania Vabis vrachtwagens gewend van Brinkerink, transporteur uit de Achterstraat in Lochem en de grote oranje vrachtauto’s van Appels uit Waalwijk. Af en toe, wanneer er ladingen uit Amerika via Lochem het grote Europa in moeten, dan komt de groen-witte zoooo grote vrachtwagen van Van Ommeren uit Rotterdam. Zeecontainers. Daar liggen de huiden en het leer in. En ook de pickers. De deuren gaan van achteren los. Bij sommige vrachtauto’s zit de lading onder het dekzeil.

De vrachtauto die ik nu voor ogen heb is een auto met heel rare deuren. Nu hebben wij thuis ook luiken, pastelgroen, hout, maar dit zijn rolluiken. En dan over de zijkant zeker een stuk of tien. Schuift ie ze naar boven dan komt de hele voorraad uit Terwolde mee naar Lochem. Bloemen, planten, plantjes, bloemen en nog ’s bloemen. Zo veel. Hij komt met volle lading en op het einde van de markt is ie los. Een borrel bij “Meenderink” aan de overkant is zijn deel. O, nee, hij gaat niet naar “’t Zwijnshoofd”, dat heb ik ook wel door. Een goeie. Een pet schuin op de kop. Een rooie kop blakend van gezondheid. Kortgeknipt haar en een beetje een bolle, ronde kop. Altijd een lach in zijn ogen en een sjekkie linksonder in de mond. Een geruit flanel overhemd onder een Manchester colbert. De broek is een blauwe van dezelfde stof als  een overall. Hij staat op klompen. Ik heb het nooit geprobeerd maar als je met Noorse sokken in klompen staat kun je nauwelijks kouwe voeten krijgen. De waar aankondigend met kreten als: ‘deze bloem niet voor 3, niet voor 2, niet voor 1 gulden, nee , bij mij alleen vandaag 50 centen de bos”. Zijn teksten weet ik niet meer, beslist niet hoogdravend, de man is een expert in marketing: zijn taal volledig aangepast aan het gehoor, het publiek, het volk. Burgers, boeren en buitenlui. Met planten en plantjes hetzelfde laken een pak:  ‘voor 1 gulden krijg je niet één, niet twee, nee, wel drie van deze plantjes van me’. De handel gaat snel. Het geld glijdt in de leren portemonnee tas die om zijn schouder bungelt. Als het koud is heeft ie van die halve wollen vingerloze handschoenen aan. O, best wel vaak, geeft ie mij een plantje mee, of een bosje fresia’s (en als ik nou ergens een hekel aan heb…). Hij bedoelt het goed. En dik vijftig jaar later praat ik nog over hem. Uit Terwolde dus, tussen Twello en Deventer. Bloemisterij en tuincentrum. Het bestaat nog steeds. Teunissen. Teunissen heet ie. En als de naam nog ’s langs fietst bijvoorbeeld met de oude wielrenner Theunisse, dan moet ik even denken aan Teunissen.

En wat voegt dit verhaal toe? Ik weet het niet. Eén ding weet ik wel: iedereen, dus ook jij lezer, kent vast wel één of meer personen als boven omschreven. Wedden dat je er nu aan denkt ?!
 

 

zaterdag 22 augustus 2015

Over Van Gogh, Professor Zonnebloem, Willie Wortel en Vromen zelf.


Vandaag 22 augustus 2015. Op 22 augustus 1940 zijn mijn Vader en Moeder z''l getrouwd. Omdat in mijn jeugd overlijdensdata uit Auschwitz nog niet bekend waren, brandde mijn Moeder altijd het jaartijdlampje om haar ouders en schoonmoeder te gedenken. Mijn Opa van Vaders kant is in 1925 overleden. Vandaag 22 augustus drie jaar geleden in 2012 dus is mijn steunhart geimplanteerd. Nu vandaag is dit mijn honderdste (100!) blog. Ik steek het lampje op deze dag ook altijd in het stopcontact. En denk ook aan de extra tijd die mij wel vergund is. Hoe dan ook: ik dank jullie allemaal hartelijk voor het lezen van de wekelijkse 'Blog van de Woch'.








Jaren geleden las ik deze spreuk. Heb ‘m opgeschreven. En herinner me ‘m tot de dag van vandaag. “Broneffect. Als Van Gogh iets suggereert over zonnebloemen, is dat héél iets anders dan wanneer Professor Zonnebloem iets zegt over Van Gogh.” En Willie Wortel is een uitvinder. Enige uitleg misschien? Van Gogh was een schilder. Zonnebloem het brein achter of naast Kuifje. Willie Wortel daarentegen is niet minder bekend als stripheld, maar doet wel de meest wonderbaarlijke uitvindingen. Zijn belangrijkste bijdrage aan de wereld is de intelligente gloeilamp met armen en benen en een héél eigen wil. Lampje. Vromen zelf is volgens mij zo gek nog niet. Behept met het nodige ondersteunende materiaal in en aan en om zijn lijf is Vromen welhaast expert geworden en acht hij zijn eigen bijdrage aan de medische wetenschap als ‘bijzonder’, ‘opmerkelijk’, ‘het nader nadenken waard’. Na een zwaar voorwandinfarct in oktober 2000 en alles daarna is in augustus 2012 een steunhart geimplanteerd. Het vele verblijf, de ogen en oren goed de kost geven, dan word je vanzelf een expert. Een medisch wonder is Vromen al volgens VUMC en UMCU. Niet de hele historie wordt verteld, slechts een deeltje, maar niet minder relevant. Eertijds wordt eén of meerdere stents ingebracht. Kransslagaderen zijn vernauwd, cholesterol en zo, en worden wijd gehouden door een buisje in de ader. Dát is een stent. Het herstelt de bloedstroom en… op dat zelfde moment krijg je weer volop bloed, lucht, zuurstof… Vromen wil van de operatietafel springen om een dansje te maken of de Elfstedentocht te schaatsen. Kortom een stent is een buisje in de ader. Het bloed stroomt dus. Als gevolg van hartfalen wordt het hart steeds minder en minder. Hartfalen is dat het hart in de primaire functie, het pompen van bloed, belemmerd wordt. En in bloed zit zuurstof. Leven. Op het moment dat het hart minder dan 10% functie heeft wordt in Utrecht met aller ijl Vromen door alle kanjers een Heartmate II, een steunhart aangemeten. Een pomp die het bloed continu via het hart de slagader in pompt en dan weer en weer en weer. Vromen is opnieuw geboren. Op 11 april 2015 krijgt Vromen geen lucht. Geen adem. Zie hiervoor de blog “Voor de poorten van de hel is het zwart. Zwart zwart” van 11 mei 2015. Vanaf dat moment heeft Vromen ná een tweetal operaties een tracheastoma. Er wordt onder andere een breukje in de luchtpijp geconstateerd. Het herstelt. Eind juli 2015 wordt besloten en beslist dat de tracheastoma eruit kan. Het gaat een dag goed… Zondag 2 augustus 2015  een spoedje. Geen lucht. Geen adem. Hele procedure opnieuw. Weer een tracheastoma en dus een toetertje voor de keel. Voor de luchtpijp. De keel-neus-en oorartsen met de handen in het haar. Geen verhaal. Geen idee. Geen oplossing. Ze weten het niet. Niet dat hen dat kwalijk wordt genomen, kno’ers kunnen natuurlijk ook niet alles weten. Vromen meldt zijn weldoordachte uitvinding aan de kno-arts. “Een stent!”. “Een stent? Wat bedoelt u?”. Vromen zegt: “…kijk net als in de kransslagader wordt de doorstroming gegarandeerd door een stent, die de ader verwijdt. Geef mij één reden waarom een stent in een luchtpijp geen applicatie kan zijn…?”. De eerstvolgende afspraak heeft Vromen met de professor nadat eerst alle specialisten zich over de casus de hersens zullen breken. De afspraak is begin september. Maar doe Vromen alsjeblieft een lol. Noem hem geen expert in luchtpijpen. Zou de bloemenman nog tournesols hebben?

donderdag 13 augustus 2015

The Lochem link.


 

Ofwel het verhaal van een Joods jongetje uit Lochem en een significante connectie met Indonesie.

 

Willem Pieter Beukema  wordt geboren op 27 februari 1955 in Surabaya. Zijn vader is internist aldaar. Hij is een nakomertje in het gezin. Zijn vader wordt aangesteld als geneesheer-directeur van het ziekenhuis in Lochem.  Op 18 januari 1956 begint mijn connectie met Indonesie. Mijn Moeder gaat die dag met dikke buik het ziekenhuis binnen, om mij een dag later te baren. De geneesheer-directeur Beukema is er zeker bij. Beukema en zijn vrouw hebben jarenlang in Indonesie gewoond. Hun zoon Willem is één van mijn  beste vriendjes in die tijd. De hele lagere school en later. Daarover verderop. In hun huis aan de Ten Bokkel Huininkweg hangen prachtige relikwieen uit Indonesie. Ik herinner mij de eerste wajangs die ik zie en ook in het trappenhuis een kris. Misschien wel twee of drie. Pa en Ma Beukema hebben zeker Indonesische trekken met betrekking tot hun gelaat. Aan Willem, hoewel blank, kun je toch wel zien dat hij Indisch bloed heeft. Dat geeft een band. Wij zijn de uitzonderingen in de klas.  Ik hoef je de geschiedenis hier niet te vertellen.
Wel is het zo dat er veel half/half Indonesiers/ Nederlanders in de jaren 50 van de vorige eeuw repatrieren in Nederland. Van Java, van de Molukken. Eigenlijk overal. Lochem, de stad, heeft al een band met Indonesie: er is een aantal grote huizen met Indische namen. Opvallend en pontificaal op de kruising van de Zutphenseweg met de wegen naar Barchem en ook Zwiep vind je de villa’s Java, Borneo, Celebes en Sumatra.  Vanaf 1840, de bouw van de eerste villa, wordt er al volop zaken gedaan met Indie. Textiel. Ook tabak. Ik heb drie écht dikke vrienden op de lagere school. Willem dus, maar ook Jan Pellen. Lochemse familie. Verder Abje Brink. Jaren niet gezien. Blijkt een fameus klokkenmaker en –taxateur te zijn in Deventer. Hij taxeert mijn unieke klok en maakt deze zo schoon dat het lijkt op al het goud dat er blinkt. Zoiets. Klok is van 1800. Parijs. Gelimiteerd aantal, waarvan nog in leven een enkeling. Korte tijd na ons hernieuwd aanhalen van de vriendschapsband overlijdt Abje. Zijn vader werkt bij de firma van zijn zwager: importeur van Indische tabak. Ex-Indie-gangers komen graag terug naar Lochem. Zo ook de familie Brink. Met de verdiende kapitaaltjes worden verder op de Nieuweweg prachtige huizen ook neergezet. Indonesische namen als Pondok, Djapara, Roemah Senang Sekali. Lochem heeft dus van oudsher een band met Indonesie en zo wordt er ook tabak geimporteerd.  Er vestigen zich al Indie gangers in de 19e eeuw, maar ook de vroeg jaren van de 20ste. Er is zelfs een heuse “Lochem Cigaar”! De Lochem Cigaar sigaar is een melange van tabak uit Java en Sumatra. Het omblad is gemaakt van Java Besuki. Het dekblad van Sumatra Deli tabaksblad. In tegenstelling tot Martin Bril, hij sprak altijd over Volvo… maak ik géén betaalde reclame. Via Sigarenhuis.nl is ie te bestellen. De Lochem Cigaar. Overigens wie over de Nieuwstad loopt richting centrum passeert aan de linkerkant een  ‘Chin ind rest’, althans dat staat er op de muur boven het raam en de ingang. Weliswaar in Chinese karakters staat er geschreven: ‘koning van de stad’ of ‘stad van de koning’(allebei kan). Er staat Kota Radja. Kota Radja is de vorige naam van Banda Aceh, de hoofdstad van de provincie Aceh. In het Nederlands: Atjeh. Daar kwam ik als jongeling op zondagavond wel ’s een pannetje nasi halen. Met kip. En kroepoek. En een spiegelei.
Willem en ik zijn de dikste vrienden. Over en weer bij elkaar thuis. Beiden uit warme, gastvrije en open gezinnen. Traditioneel. Open deur politiek. (De achterdeur is altied los). Als Willem acht jaar is moet hij een circumcisie (besnijdenis) ondergaan om medische reden. Hij weet niet wat dat is en wat hem straks staat te gebeuren. Zijn vader: ‘Vraag maar aan Bert, of je zijn piemeltje mag zien’. En je weet hoe jonge kereltjes zijn. Het schept wel een band. En dat zal later blijken. Vrienden voor het leven. Hij overlijdt op 1 december 2011. 
Wij verlaten Lochem en geheel tegen mijn zin belanden wij het dorp A. Ergens op de Veluwe. Om die saaie verhalen kort te houden, hier datgene wat van toepassing is op de titel. Via een dochter wordt mijn Moeder gevraagd op een zondagnamiddag om de hoek bij Jaap en El de Wit te komen voor … een Indische rijsttafel. Weten wij veel wat dat is! Bert mag mee. Jaap, chronisch ziek. niet anders dan op zijn eigen bureaustoel Caballero ketting rokend,  en Elly (El) hebben allebei een Indische achtergrond en zo komt er ook een echtpaar Frans en de Indische Cilia Noorman van der Dussen. Van hem laat ik geen spaan heel. Zij is de goedheid zelve en staat al de hele week in de keuken alle gerechten voor de rijsttafel voor te bereiden en de schalen van El te completeren. Ik ben de Joodse en de Hollandse keuken gewend, af en toe iets Frans, of erger nog: iets nieuwerwets. “Wat is dát, Mam?” “Dat is macaroni. Iets nieuws”. Hoe dan ook mijn voorkeur voor (ook) Indische rijsttafels en (later) andere gerechten heeft hier smaak gekregen.

Welnu in dat dorp zit ik op de HBS. Alle jongens roken. Samson of Drum. Een enkeling, zo’n stoere, rookt Van Nelle. Met Mascotte vloeitjes. Ik niet. Ik wil mij hoe dan ook onderscheiden en rook in Rizla vloei: Javaanse Jongens! Iets verder op ligt Teuge. Daar wordt een groot aantal Molukkers ondergebracht. Net als die dik twintig jaar ná de oorlog in Westerbork. De link hoef ik hier niet toe te lichten, dunkt me. Ik ken de Molukse jongens niet, althans niet bij naam. Wel van gezicht. Zij ogen angstig, buitengesloten. Gaan op ‘jacht’. De Hoofdstraat. Gangs. De één spreekt de ander aan, een woordenwisseling ontstaat en in no time staat een groep van tien, twintig Molukse jongens gereed om te vechten. Om een plaats te verwerven. Ik herinner me een paar knokpartijen, ik ben er niet bij betrokken, maar er gebeurt niets ernstigs. Net als Joden blijven Molukkers, ook Indonesiers het liefst bij elkaar in de buurt. In de diverse wijken in Amsterdam gebeurt dat ook met andere bevolkingsgroepen. Samen. Saamhorigheid. De Molukse jongens die ik ken zijn aardige jongens. Wij zitten niet bij elkaar op school, of op hockey (oeff, wat klinkt dat arrogant, neem mij niet kwalijk). Ik zie ze soms eten wij een frietje of drinken een biertje. Géén haar op hun en mijn hoofd dat wij elkaar iets aan willen doen. Hoe vreedzaam kan het zijn.
Op mijn 17e, ik zit inmiddels op de Joodse HBS in Amsterdam om de laatste twee klassen te doen voor mijn diploma. Als goeie bijverdienste (lang verhaal) ben ik twee weken lang ober in het Chinees restaurant Ah Sing tegenover het station in Apeldoorn. Na twee weken bouwvak ben ik kapot en wil die laatste avond zo snel mogelijk naar huis. Komt tegen negenen een echtpaar in een praktisch lege zaak. Dat heb ik weer. ‘Wij willen rijsttafelen, ober’. ‘Dat kan, meneer’. Man en vrouw bestuderen de kaart en bestellen twee Indonesische rijsttafels. Wat weet ik nu? Zij zijn fijnproevers. Late eters. Lange zitters. Dat heb ik, denk ik…. Mijn ‘uniform’’ is zwarte schoenen en sokken en pantalon met daarboven een fantasie overhemd en daarop een knalrood lang schort. Ik dek de tafel in met van alles en nog wat, waaronder die warme net aangestoken rechauds. Serveer de rijsttafel met de letterlijke begeleidende tekst: ‘Mevrouw, meneer, voordat ik u een smakelijk eten wens, wilt u alstublieft ná de maaltijd de vlammetjes uitblazen?’ ‘Vanzelfsprekend, ober’. ‘Eet u smakelijk, mevrouw en meneer’.  Mooi, dan brand ik straks mijn klauwen niet aan al die kolere bakjes op de rechauds, denk ik. Het wordt wel een latertje. Halverwege de rijsttafel: ‘Ober, heeft u even?’ ‘Natuurlijk, meneer’. ‘Bent u hier voor vast of bent u vakantiekracht?’ ‘Pardon? Ik ben werkstudent’. Hij gaat verder: ‘Ziet u mijn naam is Borst, Jan Borst en ik ben directeur van de schouwburg Orpheus en ik vind dat u theater maakt en daarvoor wil ik met u praten over een baan als bartender in ons restaurant “’t Schellinkje” ‘. Ná zijn volzin wend ik mij naar rechts. ‘Mevrouw Borst, mag ik veronderstellen?’. Ik geef haar mijn hand en noem mijn naam. Prompt zit ik op de stoel naast haar en stel Borst voor maandagmiddag om 15.00 of 16.00 uur. Appeltje, eitje. Ik heb een baan als bartender aldaar op de dagen dat het mij uitkomt. Genoeg tijd in het eindexamenjaar. Hallo! Zeventien jaar…wát een poen! En –ondanks het tophockey- altijd wel één of twee avonden in het week end scoren. Als keeper scoor je niet zo vaak…., dan maar zo. De Indonesische rijstafel van Ah Sing als onderdeel van de connectie.

Ik ga naar Amsterdam. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik ook wel in Den Haag kom. Een aantal van de lekkerste Indonesische restaurants. Ik begin Amsterdam in al haar facetten te ontdekken. Wonen, werk, hockey, vriendinnen, bridge en buiten de deur eten. Ja, ik kook wel, één keer per week, denk ik, een T-bone van anderhalf pond. Zoiets. Maar het vaakst, het meest zat ik toch ná de werkdag bij Ali. Ik woon in de Jordaan, dus dat is vlakbij. Ali heeft op de Keizersgracht in een souterrain een Indonesisch restaurantje. Geloof me, ik kom zeker tweemaal per week bij Ali. Zijn piepklein restaurantje heeft nog geen naam. Acht campingtafels van hout en achterin twee wadjangs. Later is ie naar de Runstraat gegaan, daarboven het huis gekocht, samen met zijn vriend, inmiddels zijn man Evert. Het restaurant krijgt de naam “Cilubang”, naar het geboortedorp van Ali. Op Java. Ik blijf komen. We worden zo langzamerhand vrienden, goeie vrienden en Ali en Evert leven met alles met mij mee, wat er zoal zich heeft afgespeeld in mijn revue.

In den beginne, van de revue, neem ik een vriendin mee naar Cilubang. Ik kom haar tegen en word spontaan tot over m’n oren. Haar Vader is van Indonesische afkomst. Ali en Evert worden ook gek op haar. Wij weten allebei niet meer hoe vaak wij er gegeten hebben, het is allemaal 32 jaar geleden (!), maar in die negen maanden dat wij ‘wat hebben’ delen wij ook onze eetpreferentie bij Ali.

Alle jaren daarna, elk bezoek dat ik afleg aan Ali en Evert zit ik achterin de zaak, mijn speciale tafel en na verloop van tijd komt één, soms met zijn tweeen, aan tafel kletsen. Meestal Ali. Sigaretten mee. Immer even geinteresseerd in “Hoe is het met  die en met die en met die...?”, dat is gebleven!, maar ook in mij. Hij is gek op mijn kinderen en nu ze ‘groot’ zijn (27 en 24) en al jaren niet meer meekomen aan de hand van Pa, blijft hij vragen hoe het met hen gaat. Alles wil ie weten. ‘Wil je een kopje koppie?’ Ik ben snel gewend aan het Behasa Belanda van Ali. Het restaurant wordt mooier en mooier. Prachtige wajangpoppen aan de muur. Sjiek tafellinnen. Goeie sfeer. Gasten staan in de rij. Als zij maar van mijn tafeltje afblijven. Evert heeft ooit één advertentietje geplaatst in een Frans VVVblaadje. Het werkt écht! Tot jaren na dato volle bak Fransozen. De stijlvol geillustreerde menukaart ken ik helemaal. Niet alleen van lezen, meer van eten! De soto ajam van Ali beschouw ik als de beste van de stad, eigenlijk al zijn gerechten. Alle anderen niet negerend, maar de tumis met kip en nasi putih is by far mijn favoriet. Alle mensen, mijn kinderen, mijn familie, mijn vrienden, kennissen, zakenrelaties, zijn vol lof over Ali. Althans over Cilubang. Over het waanzinnig lekkere eten. Ik probeer hem te imiteren en kook nu zeer regelmatig Indonesisch. Waarom? Omdat ik het zo lekker vind.

Met iedereen die ik meeneem naar Ali, geniet ik van het eten. Met mijn vriendin bovendien genieten van haar en wij delen al snel de gemeenschappelijke these: wat ons ook verbindt is familie, tradities én eten. Zet Joden in een kamer. Zet Indonesiers in een kamer. Guess. Mijn dochter Avital is gek op pangsit en mijn zoon Yoni vindt spekkoek het lekkerst!

Dat mijn revue verder gaat blijkt. Ik kom bij Ali, tot voor een paar jaar, hij is inmiddels ruim de vijfenzeventig gepasseerd en moet noodgedwongen Cilubang sluiten. Wij besluiten in augustus/ september 2013 de gouden tijd te herbeleven en voortzetten komen wij alras te spreken over Ali. Een paar keer spontaan na een etentje naar de Runstraat en aangebeld. Nee’’, zei een buurjongen, ‘ze zijn er niet’. Goed teken voor ons snel weer terug te keren. De aanhouder wint en na een paar trials yes: we hebben met zij vieren een meer dan gezellige avond en wat mij zo bijblijft is dat beiden zo openlijk getuigden van hun geluk voor het onze. ‘Ik heb het je toch altijd gezegd, Bert’.

Vergeef me als ik mensen uit de revue van al die jaren niet noem, om mijn gelijk te bewijzen. Da’s geen onwil, maar voert ver. Een paar uitzonderingen. Mijn broer Leo Vromen deed heel veel zaken met en in Indonesie, mijn verre achterneef Leo Vromen was vroeger directeur van de Hollandse Bank in Batavia. Mijn andere oom, met een A, Leo Vroman heeft er gewoond en over geschreven en gedicht. Zakelijk kom ik Angelique tegen, ja die van Kasuaris. Zij is –toen- secretaresse van een collega. Angelique is ook met een 'witte man’. In veel gevallen kom ik gemengde relaties tegen. In veel gevallen kom ik Joden tegen die in Indonesie zijn geboren en of opgegroeid.  Op één van mijn bridgeclubs zit Johanna. Een schat. Een scheet. Moluks. En… getrouwd met een Joodse man. Onlangs zijn wij naar het Indonesisch Festival in Wassenaar. Om te eten. Buiten staan tien Molukkers over de genocide te proclameren. Om de hoek is de Joodse begraafplaats. Een short story nog. Op één van mijn vele zakelijke vluchten in de Verenigde Staten zit ik tussen Raleigh (Durham) en Philadelphia naast een man en wij komen aan de praat. Niet als de bekende zanger George Michael, nee hij heette Michael George. CEO van Merck Sharp & Dohme én CEO van Du Pont Pharma. Hij vertelt dat ie directeur Azie is geweest, standplaats Djakarta. En zo komen we op de rijsttafel. De eerstvolgende keer dat hij in Amsterdam is naar Ali. De volgende dag geef ik een presentatie In Bergen (New York).  Of zij Michael George kenden…. Het ging immers om een pitch voor de FDA American Food and Drug Administration. Ik gooide zijn beide verschillende visitekaartjes op tafel….als aasgieren. De presentatie was succesvol. Het vervolg niet. De rijsttafel was heerlijk en gezellig zitten ouwehoeren. De anekdote gaat er als een medicijn in.

Wat ik zeker weet is dat mijn verhaal bij lange na niet compleet is. Het zij zo. Wat ik slechts probeer te benadrukken hoe zeer wij allemaal hetzelfde zijn en het beste gedijen met al onze wederzijdse families, vrienden, tradities én eten! En toch, ja toch denk ik met respect nog veel, héél veel aan Willem Pieter Beukema, overlijdt in Zwolle op 1 december 2012, van Surabaya en uit Lochem! Een aantal jaren geleden word ik in het VUMC mijn toenmalige eigen cardioloog Cor Allaart gedotterd. Ik lig al kant en klaar op tafel. Cor is verlaat. Heeft even les gehad van zijn leermeester. Willem Beukema......

Onlangs zijn Annelies en ik op de officieele opening van SELAMAT SJABBAT, in het Joods Historisch Museum te Amsterdam. Een prachtige tentoonstelling over de onbekende geschiedenis van Joden in Nederlands-Indie. Ik verklap er verder niets over. De expositie is inmiddels voorbij. Dat wij daarna op de Van Woustraat bij Fifi, van Warung Atika eten is een quod erat demonstrandum voor The Lochem Link. En thuis kook ik minimaal één maal per week ook Indisch.

 

 

 

zaterdag 8 augustus 2015

Lekkerbek krijgt nare smaak van lekkerbekjes.


 

Nooit koop ik vis, of diepvriesvis in de supermarkt. Dichtbij twee goede, waarvan één héél goede Volendammer viswinkels. Begin van het jaar laat ik mij bij de Jumbo, Hallo Jumbo! verleiden door een diepvriesverpakking met lekkerbek. Ik weet niet meer, twee of vier per pak, maar ik ga over stag. Het blijken er drie te zijn, zie ik op de verpakking via Google afbeeldingen. Thuis een lekkere snack. Denk ik. Lekkerbek in de pan, gepaneerd was ie al en volgens gebruiksaanwijzing om en om bakken. Ik leg de gebakken lekkerbek op een bord, mes en vork erbij en neem een hap. Het stadium nét vóór kotsen. Dát is GEEN lekkerbek! Dat is geen kabeljauw. Keihard, stevig, heel vies smakend. Uitgespuugd, weggegooid (en dan blijft het stinken…., je wordt nog even herinnerd…) en de verpakking ter hand genomen. Deze lekkerbek is van koolvis uit Alaska. Maar dát heb ik niet gekocht. Lekkerbek is van  kabeljauw en anders niet. Vraag het de visboer en de opinio communis is niet anders. O, ik weet dat er wel kibbeling van andere vis dan kabeljauw gemaakt wordt, maar dan wordt het erbij gezegd. Wijting bijvoorbeeld, maar dat geef je aan de poes. Ik weet ook dat kabeljauw schaars is, dus duur, maar als je lekkerbek verkoopt dan moet het lekkerbek zijn. Van kabeljauw. Deze koolvis werd nadrukkelijk aangeprezen als lekkerbek. Later blijkt op de verpakking met piepkleine lettertjes koolvis. Uit Alaska. Volksverlakkerij. Ik voel me belazerd en bedonderd. Een Trabant in plaats van een Bentley. Ik schrijf een brief, met klacht. En wat denk je….bijna een half jaar later, vandaag 10 juni 2015 krijg ik eerst antwoord. Een email. Geachte heer vromen, zo begint de juffrouw, met de v als onderkast en niet kapitaal. Ach, je leest verder. Een aantal plichtplegingen als dank voor de moeite, informeren, ervaring, stellen het op prijs en biedt de gelegenheid de kwaliteit verder te optimaliseren. Jammer, niet tevreden. Echter en nu wordt alles weerlegd… men is van mening dat de juiste formulering op de verpakking staat. De naam lekkerbek is waren-wettelijk niet beschermd. (dus klootviool maar wat aan, BV) en zij gaat verder: vroeger was lekkerbek altijd van kabeljauw… Jumbo gebruikt de koolvis als lekkerbek en dat staat ook op de achterzijde van het doosje, zo meldt zij. De lettergrootte voldoet aan de wetgeving EG1169/2011. Ik heb reeds inmiddels in mijn agenda gezet dat ik naar Benno Toff ga, de opticien. Het zal wel aan mij liggen… Dan: “een eerlijk product” hoog in het vaandel, maar…. Jumbo (zwart op wit) gaat voor een dubbelcheck het nog ’s voorleggen aan de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit. En dan nog wat flauwekul als mening, zienswijze, geinformeerd en graag tot ziens in één van onze winkels. W.g. Esther zonder achternaam. Klantenservice. Service ? Weet je wat deze onzin  de Hallo Jumbo! kost? Bedenken die gasten niet mij €2 over te maken, of wat anders te laten kiezen uit het assortiment of mij met een volle kar als vierde in de rij te planten? Sukkels. Het enige dat mij te doen staat is mijn gram halen in een blog. Een x-aantal maanden gewacht op een antwoord. Zal mij benieuwen hoeveel tijd er over heen gaat al eer ik weer hoor. Als reminder maar een blog geschreven. Eén ding is mij geleerd: ga nooit met een KLANT in discussie om je gelijk te bewijzen, want dat krijg je niet. Ik heb, bijna zestig, weer leergeld betaald en zweer trouw aan mijn twee visboeren Schilder, op de Van der Hooplaan en Sier, op het Groenhof. Een klant behouden is moeilijker dan een klant werven. O, oliedom, hallo Jumbo! Jumbo, je hebt het seichel (verstand) van een goudvis. Jumbo kan me ook gelijk geven.

zaterdag 1 augustus 2015

De keerzijde van de medaille.


 

 

 
 
 
 
 
 
Het is tussen mijn 20ste en 25ste dat ik Milly en Sandór Schiferli tegenkom. Waar weet ik niet meer. Wel wat zij mij te vertellen hebben. Zij hebben samen het modellenbureau Talentscouting. O. Op de Keizersgracht. Aha. Ja, wij hebben een enorm tekort aan mannen tussen de 20 en 25  jaar. Nou, dat komt goed uit, want dat ben ik precies. En kan nog wel een paar jaar mee. Op hun kantoor onder genot van koffie wordt een aantal Polaroids genomen. Dat gaat de goeie kant op. Met een beetje mazzel kun je een paar centen verdienen… En met iets meer mazzel idem centen. Alras stromen de opdrachten binnen. Er is inderdaad een tekort. En bij gebrek aan beter kom ik in commercials, advertenties, op voorpagina van een magazine. Je ligt in een deuk. Voor een bepaalde opname moest ik in kamerjas in een badkamer mij nat scheren, met vooral een flinke klodder scheerschuim op de kop. Achter mij zit een bevallige dame in het bad. Onder bet badschuim. Kortom het is niet altijd feest. Voor banken, verzekeraars. Ik vind het prima. De centen puilen het spaarvarken uit.
Tot ik de volgende opdracht krijg voor een fotoshoot in Zevenaar. Waar? In Zevenaar. Per uur zoveel, ná zes dubbel en reistijd geldt per uur. Kilometers fors declarabel. Kortom een honorarium waar ik Ja! tegen zeg. Het is voor de cover van een boek. Ik neem een vrije middag en rijd naar Zevenaar. Ik moet er om twee uur zijn, dus tuf weg om twaalf uur. Ik kom aan bij een prachtig boerderij-achtig huis aan de rand van Zevenaar. Koddig. Ik word ontvangen achterom, de deur is los, in de keuken. De fotograaf is er en de aardige, gastvrije mevrouw en meneer. Het doel wordt mij uitgelegd. Ik moet buiten staan, in een takkenbosje gluren door een raam met een houten kozijn. Van buiten naar binnen. Naar de keuken. Vooruit, aan de slag. Nee, dat zie je verkeerd. Wij beginnen pas als het donker is. De teller tikt door. Wij praten wat, converseren en moeder overste  tovert een waarlijk feestmaal op tafel. Een brede varieteit aan stamppotten. Stamppotten complet. Met alles drop en dran. Zodat ik het ene wel en het andere niet hoef. Echt, lust wel wat en zit dan ook prinsheerlijk comfortabel te achelen. En dan wordt het donker.
Later blijkt, staat op de cover van het boek: “Ik vond het prettig om naar je te kijken als je bezig was in de keuken”. Het is nog niet donker. Wij wachten nog een uurtje. De foto staat binnen no time op de plaat. Wij drinken nog wat en om elf uur ben ik weer thuis.
“Het meisje stond weer in de keuken. In de ogen van Robert was het raam net het kleine objectief van een camera. Hij durfde niet altijd dichtbij naar huis te komen. Hij was heel bang door haar te worden gezien, door de politie te worden gearresteerd als gluurder of voyeur…”.
Het blijkt een verschrikkelijk, bloedig eind. The Observer: “Patricia Highsmith schrijft over mensen zoals een spin over vliegen” Met zo’n aanbeveling lees ik het presentie exemplaar niet. En dan de tekst “zoals een spin over vliegen…”, hoe verzin je het.  Het boek DE ROEP VAN DE UIL staat bij mij in de boekenkast. Onaangeroerd. Ongelezen. Kijk, ik herken mijzelf wel op de foto op de cover van het boek. Ik denk dat ik de enige ben. Een nogal prijzig geintje om er een bestseller van te maken.  Bitter- en bitterweinig gaan over de toonbank. Ze doen maar. In de ramsj bij antiquariaten en zelfs Bol.com heeft nog een exemplaar. Als bewijs de cover staat op Google afbeeldingen. Een waarlijk prachtige verpakking kan de inhoud van het boek niet verbloemen. De keerzijde van de medaille.