Ofwel
het verhaal van een Joods jongetje uit Lochem en een significante connectie met
Indonesie.
Willem Pieter Beukema wordt geboren op 27 februari 1955 in
Surabaya. Zijn vader is internist aldaar. Hij is een nakomertje in het gezin.
Zijn vader wordt aangesteld als geneesheer-directeur van het ziekenhuis in Lochem. Op 18 januari 1956 begint mijn connectie met
Indonesie. Mijn Moeder gaat die dag met dikke buik het ziekenhuis binnen, om
mij een dag later te baren. De geneesheer-directeur Beukema is er zeker bij.
Beukema en zijn vrouw hebben jarenlang in Indonesie gewoond. Hun zoon Willem is
één van mijn beste vriendjes in die
tijd. De hele lagere school en later. Daarover verderop. In hun huis aan de Ten
Bokkel Huininkweg hangen prachtige relikwieen uit Indonesie. Ik herinner mij de
eerste wajangs die ik zie en ook in het trappenhuis een kris. Misschien wel
twee of drie. Pa en Ma Beukema hebben zeker Indonesische trekken met betrekking
tot hun gelaat. Aan Willem, hoewel blank, kun je toch wel zien dat hij Indisch
bloed heeft. Dat geeft een band. Wij zijn de uitzonderingen in de klas. Ik hoef je de geschiedenis hier niet te
vertellen.
Wel is het zo dat er veel half/half Indonesiers/
Nederlanders in de jaren 50 van de vorige eeuw repatrieren in Nederland. Van
Java, van de Molukken. Eigenlijk overal. Lochem, de stad, heeft al een band met
Indonesie: er is een aantal grote huizen met Indische namen. Opvallend en
pontificaal op de kruising van de Zutphenseweg met de wegen naar Barchem en ook
Zwiep vind je de villa’s Java, Borneo, Celebes en Sumatra. Vanaf 1840, de bouw van de eerste villa,
wordt er al volop zaken gedaan met Indie. Textiel. Ook tabak. Ik heb drie écht
dikke vrienden op de lagere school. Willem dus, maar ook Jan Pellen. Lochemse
familie. Verder Abje Brink. Jaren niet gezien. Blijkt een fameus klokkenmaker
en –taxateur te zijn in Deventer. Hij taxeert mijn unieke klok en maakt deze zo
schoon dat het lijkt op al het goud dat er blinkt. Zoiets. Klok is van 1800.
Parijs. Gelimiteerd aantal, waarvan nog in leven een enkeling. Korte tijd na ons
hernieuwd aanhalen van de vriendschapsband overlijdt Abje. Zijn vader werkt bij
de firma van zijn zwager: importeur van Indische tabak. Ex-Indie-gangers komen
graag terug naar Lochem. Zo ook de familie Brink. Met de verdiende kapitaaltjes
worden verder op de Nieuweweg prachtige huizen ook neergezet. Indonesische
namen als Pondok, Djapara, Roemah Senang Sekali. Lochem heeft dus van oudsher
een band met Indonesie en zo wordt er ook tabak geimporteerd. Er vestigen zich al Indie gangers in de 19e
eeuw, maar ook de vroeg jaren van de 20ste. Er is zelfs een heuse
“Lochem Cigaar”! De Lochem Cigaar sigaar is een melange van tabak uit Java en
Sumatra. Het omblad is gemaakt van Java Besuki. Het dekblad van Sumatra Deli
tabaksblad. In tegenstelling tot Martin Bril, hij sprak altijd over Volvo… maak
ik géén betaalde reclame. Via Sigarenhuis.nl is ie te bestellen. De Lochem
Cigaar. Overigens wie over de Nieuwstad loopt richting centrum passeert aan de
linkerkant een ‘Chin ind rest’, althans
dat staat er op de muur boven het raam en de ingang. Weliswaar in Chinese
karakters staat er geschreven: ‘koning van de stad’ of ‘stad van de
koning’(allebei kan). Er staat Kota Radja. Kota Radja is de vorige naam van
Banda Aceh, de hoofdstad van de provincie Aceh. In het Nederlands: Atjeh. Daar
kwam ik als jongeling op zondagavond wel ’s een pannetje nasi halen. Met kip.
En kroepoek. En een spiegelei.
Willem en ik zijn de dikste vrienden. Over en weer
bij elkaar thuis. Beiden uit warme, gastvrije en open gezinnen. Traditioneel.
Open deur politiek. (De achterdeur is altied los). Als Willem acht jaar is moet
hij een circumcisie (besnijdenis) ondergaan om medische reden. Hij weet niet
wat dat is en wat hem straks staat te gebeuren. Zijn vader: ‘Vraag maar aan
Bert, of je zijn piemeltje mag zien’. En je weet hoe jonge kereltjes zijn. Het
schept wel een band. En dat zal later blijken. Vrienden voor het leven. Hij
overlijdt op 1 december 2011.
Wij verlaten Lochem en geheel tegen mijn zin
belanden wij het dorp A. Ergens op de Veluwe. Om die saaie verhalen kort te
houden, hier datgene wat van toepassing is op de titel. Via een dochter wordt
mijn Moeder gevraagd op een zondagnamiddag om de hoek bij Jaap en El de Wit te
komen voor … een Indische rijsttafel. Weten wij veel wat dat is! Bert mag mee.
Jaap, chronisch ziek. niet anders dan op zijn eigen bureaustoel Caballero
ketting rokend, en Elly (El) hebben
allebei een Indische achtergrond en zo komt er ook een echtpaar Frans en de
Indische Cilia Noorman van der Dussen. Van hem laat ik geen spaan heel. Zij is
de goedheid zelve en staat al de hele week in de keuken alle gerechten voor de
rijsttafel voor te bereiden en de schalen van El te completeren. Ik ben de
Joodse en de Hollandse keuken gewend, af en toe iets Frans, of erger nog: iets
nieuwerwets. “Wat is dát, Mam?” “Dat is macaroni. Iets nieuws”. Hoe dan ook
mijn voorkeur voor (ook) Indische rijsttafels en (later) andere gerechten heeft
hier smaak gekregen.
Welnu in dat dorp zit ik op de HBS. Alle jongens
roken. Samson of Drum. Een enkeling, zo’n stoere, rookt Van Nelle. Met Mascotte
vloeitjes. Ik niet. Ik wil mij hoe dan ook onderscheiden en rook in Rizla
vloei: Javaanse Jongens! Iets verder op ligt Teuge. Daar wordt een groot aantal
Molukkers ondergebracht. Net als die dik twintig jaar ná de oorlog in
Westerbork. De link hoef ik hier niet toe te lichten, dunkt me. Ik ken de
Molukse jongens niet, althans niet bij naam. Wel van gezicht. Zij ogen angstig,
buitengesloten. Gaan op ‘jacht’. De Hoofdstraat. Gangs. De één spreekt de ander
aan, een woordenwisseling ontstaat en in no time staat een groep van tien,
twintig Molukse jongens gereed om te vechten. Om een plaats te verwerven. Ik
herinner me een paar knokpartijen, ik ben er niet bij betrokken, maar er
gebeurt niets ernstigs. Net als Joden blijven Molukkers, ook Indonesiers het
liefst bij elkaar in de buurt. In de diverse wijken in Amsterdam gebeurt dat
ook met andere bevolkingsgroepen. Samen. Saamhorigheid. De Molukse jongens die
ik ken zijn aardige jongens. Wij zitten niet bij elkaar op school, of op hockey
(oeff, wat klinkt dat arrogant, neem mij niet kwalijk). Ik zie ze soms eten wij
een frietje of drinken een biertje. Géén haar op hun en mijn hoofd dat wij
elkaar iets aan willen doen. Hoe vreedzaam kan het zijn.
Op mijn 17e, ik zit inmiddels op de
Joodse HBS in Amsterdam om de laatste twee klassen te doen voor mijn diploma.
Als goeie bijverdienste (lang verhaal) ben ik twee weken lang ober in het
Chinees restaurant Ah Sing tegenover het station in Apeldoorn. Na twee weken
bouwvak ben ik kapot en wil die laatste avond zo snel mogelijk naar huis. Komt
tegen negenen een echtpaar in een praktisch lege zaak. Dat heb ik weer. ‘Wij
willen rijsttafelen, ober’. ‘Dat kan, meneer’. Man en vrouw bestuderen de kaart
en bestellen twee Indonesische rijsttafels. Wat weet ik nu? Zij zijn
fijnproevers. Late eters. Lange zitters. Dat heb ik, denk ik…. Mijn ‘uniform’’
is zwarte schoenen en sokken en pantalon met daarboven een fantasie overhemd en
daarop een knalrood lang schort. Ik dek de tafel in met van alles en nog wat,
waaronder die warme net aangestoken rechauds. Serveer de rijsttafel met de
letterlijke begeleidende tekst: ‘Mevrouw, meneer, voordat ik u een smakelijk
eten wens, wilt u alstublieft ná de maaltijd de vlammetjes uitblazen?’
‘Vanzelfsprekend, ober’. ‘Eet u smakelijk, mevrouw en meneer’. Mooi, dan brand ik straks mijn klauwen niet
aan al die kolere bakjes op de rechauds, denk ik. Het wordt wel een latertje.
Halverwege de rijsttafel: ‘Ober, heeft u even?’ ‘Natuurlijk, meneer’. ‘Bent u
hier voor vast of bent u vakantiekracht?’ ‘Pardon? Ik ben werkstudent’. Hij
gaat verder: ‘Ziet u mijn naam is Borst, Jan Borst en ik ben directeur van de
schouwburg Orpheus en ik vind dat u theater maakt en daarvoor wil ik met u
praten over een baan als bartender in ons restaurant “’t Schellinkje” ‘. Ná
zijn volzin wend ik mij naar rechts. ‘Mevrouw Borst, mag ik veronderstellen?’.
Ik geef haar mijn hand en noem mijn naam. Prompt zit ik op de stoel naast haar
en stel Borst voor maandagmiddag om 15.00 of 16.00 uur. Appeltje, eitje. Ik heb
een baan als bartender aldaar op de dagen dat het mij uitkomt. Genoeg tijd in
het eindexamenjaar. Hallo! Zeventien jaar…wát een poen! En –ondanks het tophockey-
altijd wel één of twee avonden in het week end scoren. Als keeper scoor je niet
zo vaak…., dan maar zo. De Indonesische rijstafel van Ah Sing als onderdeel van
de connectie.
Ik ga naar Amsterdam. De eerlijkheid gebiedt te
zeggen dat ik ook wel in Den Haag kom. Een aantal van de lekkerste Indonesische
restaurants. Ik begin Amsterdam in al haar facetten te ontdekken. Wonen, werk,
hockey, vriendinnen, bridge en buiten de deur eten. Ja, ik kook wel, één keer
per week, denk ik, een T-bone van anderhalf pond. Zoiets. Maar het vaakst, het
meest zat ik toch ná de werkdag bij Ali. Ik woon in de Jordaan, dus dat is
vlakbij. Ali heeft op de Keizersgracht in een souterrain een Indonesisch
restaurantje. Geloof me, ik kom zeker tweemaal per week bij Ali. Zijn
piepklein restaurantje heeft nog geen naam. Acht campingtafels van hout en
achterin twee wadjangs. Later is ie naar de Runstraat gegaan, daarboven het
huis gekocht, samen met zijn vriend, inmiddels zijn man Evert. Het restaurant
krijgt de naam “Cilubang”, naar het geboortedorp van Ali. Op Java. Ik blijf
komen. We worden zo langzamerhand vrienden, goeie vrienden en Ali en Evert
leven met alles met mij mee, wat er zoal zich heeft afgespeeld in mijn revue.
In den beginne, van de revue, neem ik een vriendin
mee naar Cilubang. Ik kom haar tegen en word spontaan tot over m’n oren. Haar Vader
is van Indonesische afkomst. Ali en Evert worden ook gek op haar. Wij weten
allebei niet meer hoe vaak wij er gegeten hebben, het is allemaal 32 jaar
geleden (!), maar in die negen maanden dat wij ‘wat hebben’ delen wij ook
onze eetpreferentie bij Ali.
Alle jaren daarna, elk bezoek dat ik afleg aan Ali
en Evert zit ik achterin de zaak, mijn speciale tafel en na verloop van tijd
komt één, soms met zijn tweeen, aan tafel kletsen. Meestal Ali. Sigaretten mee.
Immer even geinteresseerd in “Hoe is het met die en met die en met die...?”, dat is
gebleven!, maar ook in mij. Hij is gek op mijn kinderen en nu ze ‘groot’ zijn
(27 en 24) en al jaren niet meer meekomen aan de hand van Pa, blijft hij vragen
hoe het met hen gaat. Alles wil ie weten. ‘Wil je een kopje koppie?’ Ik ben
snel gewend aan het Behasa Belanda van Ali. Het restaurant wordt mooier en
mooier. Prachtige wajangpoppen aan de muur. Sjiek tafellinnen. Goeie sfeer.
Gasten staan in de rij. Als zij maar van mijn tafeltje afblijven. Evert heeft
ooit één advertentietje geplaatst in een Frans VVVblaadje. Het werkt écht! Tot
jaren na dato volle bak Fransozen. De stijlvol geillustreerde menukaart ken
ik helemaal. Niet alleen van lezen, meer van eten! De soto ajam van Ali
beschouw ik als de beste van de stad, eigenlijk al zijn gerechten. Alle anderen
niet negerend, maar de tumis met kip en nasi putih is by far mijn favoriet.
Alle mensen, mijn kinderen, mijn familie, mijn vrienden, kennissen, zakenrelaties,
zijn vol lof over Ali. Althans over Cilubang. Over het waanzinnig lekkere
eten. Ik probeer hem te imiteren en kook nu zeer regelmatig Indonesisch.
Waarom? Omdat ik het zo lekker vind.
Met iedereen die ik meeneem naar Ali, geniet ik
van het eten. Met mijn vriendin bovendien genieten van haar en wij
delen al snel de gemeenschappelijke these: wat ons ook verbindt is familie,
tradities én eten. Zet Joden in een kamer. Zet Indonesiers in een kamer. Guess.
Mijn dochter Avital is gek op pangsit en mijn zoon Yoni vindt spekkoek het
lekkerst!
Dat mijn revue verder gaat blijkt. Ik kom bij Ali, tot voor een paar jaar, hij is inmiddels ruim de vijfenzeventig
gepasseerd en moet noodgedwongen Cilubang sluiten. Wij besluiten in augustus/
september 2013 de gouden tijd te herbeleven en voortzetten komen wij alras te
spreken over Ali. Een paar keer spontaan na een etentje naar de Runstraat en
aangebeld. Nee’’, zei een buurjongen, ‘ze zijn er niet’. Goed teken voor ons
snel weer terug te keren. De aanhouder wint en na een paar trials yes: we
hebben met zij vieren een meer dan gezellige avond en wat mij zo
bijblijft is dat beiden zo openlijk getuigden van hun geluk voor het onze. ‘Ik
heb het je toch altijd gezegd, Bert’.
Vergeef me als ik mensen uit de revue van al die
jaren niet noem, om mijn gelijk te bewijzen. Da’s geen onwil, maar voert ver. Een paar uitzonderingen. Mijn broer Leo Vromen deed heel veel zaken
met en in Indonesie, mijn verre achterneef Leo Vromen was vroeger directeur van de Hollandse
Bank in Batavia. Mijn andere oom, met een A, Leo Vroman heeft er gewoond en
over geschreven en gedicht. Zakelijk kom ik Angelique tegen, ja die van
Kasuaris. Zij is –toen- secretaresse van een collega. Angelique is ook met een
'witte man’. In veel gevallen kom ik gemengde relaties tegen. In veel gevallen
kom ik Joden tegen die in Indonesie zijn geboren en of opgegroeid. Op één van mijn bridgeclubs zit Johanna. Een
schat. Een scheet. Moluks. En… getrouwd met een Joodse man. Onlangs zijn wij
naar het Indonesisch Festival in Wassenaar. Om te eten. Buiten staan tien
Molukkers over de genocide te proclameren. Om de hoek is de Joodse
begraafplaats. Een short story nog. Op één van mijn vele zakelijke vluchten in
de Verenigde Staten zit ik tussen Raleigh (Durham) en Philadelphia naast een
man en wij komen aan de praat. Niet als de bekende zanger George Michael, nee
hij heette Michael George. CEO van Merck Sharp & Dohme én CEO van Du Pont
Pharma. Hij vertelt dat ie directeur Azie is geweest, standplaats Djakarta. En
zo komen we op de rijsttafel. De eerstvolgende keer dat hij in Amsterdam is
naar Ali. De volgende dag geef ik een presentatie In Bergen (New York). Of zij Michael George kenden…. Het ging
immers om een pitch voor de FDA American Food and Drug Administration. Ik
gooide zijn beide verschillende visitekaartjes op tafel….als aasgieren. De
presentatie was succesvol. Het vervolg niet. De rijsttafel was heerlijk en
gezellig zitten ouwehoeren. De anekdote gaat er als een medicijn in.
Wat ik zeker weet is dat mijn verhaal bij lange na
niet compleet is. Het zij zo. Wat ik slechts probeer te benadrukken hoe zeer
wij allemaal hetzelfde zijn en het beste gedijen met al onze wederzijdse
families, vrienden, tradities én eten! En toch, ja toch denk ik met respect nog
veel, héél veel aan Willem Pieter Beukema, overlijdt in Zwolle op 1 december
2012, van Surabaya en uit Lochem! Een aantal jaren geleden word ik in het VUMC
mijn toenmalige eigen cardioloog Cor Allaart gedotterd. Ik lig al kant en
klaar op tafel. Cor is verlaat. Heeft even les gehad van zijn leermeester.
Willem Beukema......
Onlangs zijn Annelies en ik op de officieele opening van
SELAMAT SJABBAT, in het Joods Historisch Museum te Amsterdam. Een prachtige
tentoonstelling over de onbekende geschiedenis van Joden in Nederlands-Indie.
Ik verklap er verder niets over. De expositie is inmiddels voorbij. Dat wij daarna op de Van Woustraat bij Fifi, van Warung
Atika eten is een quod erat demonstrandum voor The Lochem Link.
En thuis kook ik minimaal één maal per week ook Indisch.