zaterdag 30 mei 2015

Over Dik Trom, The Bee Gees en Sal Meijer. En over de uniciteit van de blogger.


 

Inderdaad gekker kun je het niet bedenken. De vader van Dik Trom, wie kent hem niet? Zegt altijd over Dik: “Een bijzonder kind en dat is ie”. Bijzonder in de zin van uniek. Enig. Enig in zijn soort. Als kleine jongen draai ik ook  lp’s (langspeelplaten) van The Bee Gees, die jongens met die hoge stemmetjes. Een aardig lied is Massachusetts. “…I will remember Massachusetts...”. Je weet sinds augustus 2012 heb ik een steunhart. Vóór die tijd, sinds maart 2003, heb ik ook  een pacemaker met ingebouwde defibrillator. Toen de allereerste in het VUMC en…illegaal. Nog geen toestemming van de Minister van Volksgezondheid! Inmiddels heb ik mijn vierde, of vijfde al. Ik raak de tel kwijt. Van de volgende merken  Medtronic en Biotronik. Enfin sinds het steunhart mijn bloed rondpompt is de functie van de defibrillator overbodig, die is al uitgezet. De pacemaker doet zijn werk en het batterijtje loopt leeg. Dus een nieuwe wordt gepland. Op mijn verjaardag, immers Dik Trom ligt op de loer. Normaliter is een pacemaker wissel een fluitje van een cent –zonder te bagatelliseren, want het zijn allemaal wél kanjers! -, maar met steunhartpatienten komt nabloeden significant veel voor, omdat het bloed zo dun mogelijk gehouden moet worden, zowel het bloed zelf in de aderen als in het bijzonder in de pomp dus! Massachusetts is een staat in het noordoosten van de Verenigde Staten. Boston is dé stad. Marlboro Light rook ik als jongeling en Marlborough ligt in Boston. En daar is zo’n beetje de grootste leverancier van medische apparatuur gevestigd: Boston Scientific. Je begrijpt ik heb nu een Boston in de borst. Na de ingreep leg ik het volgende voor aan de cardiologen, de fysiologen, de gespecialiseerde verpleegkundigen: Kennen jullie waar dan ook in de wereld een steunhartpatient, met ooit icd’s van Medtronic, toen Biotronik en nú Boston Scientific? “Nee, Bert, je bent uniek”.  Ja, dat weet ik al lang, maar ik ben ook dankbaar. Kortom er is er maar ééntje zoals ik. En maar één Dik Trom.
Eind jaren zeventig kom ik veel op de Nieuwmarkt bij de koosjere slager en broodjeszaak van Sal Meijer, als Sal Meijer nog Sal Meijer is. Zit ik boven op de vide, uitkijkend over de broodjes en wat beneden zich afspeelt vóór en achter de counter, tussendoor ouwehoeren met vrienden, krantenjongens, bankiers, stoffenlui  steevast van twaalf tot één, twee op woensdag.  Een Amerikaans echtpaar wil afrekenen. De man: “Mister Meijer, may we have the check please”.  Sal: “That makes 35 guilders, but allow me to ask you: where are you from?”. De man: “From Boston, Massachusetts!”. Sal: “Aaaah, Boston. Expensive city. 55 guilders

zaterdag 23 mei 2015

Over mooie favoriete schilders. Tot Kadishman.


 

 

Alsof ik verstand van kunst heb. Nee hoor, ik vind veel mooi. De Hollandse Meesters. Rembrandt. Het is me nu nog te druk naar het Rijksmuseum te gaan. In november was ik in het Stedelijk. Marlene Dumas. Als echte Hollander: Van Gogh is ook mooi.

Het werk van Herman Brood vind ik mooi. Ik ontmoet hem in de Beethovenstraat op een terras een keer of wat. Hij zit met zijn jongste dochter te schetsen. Ik bestel een biertje voor hem. “Ik verzamel geen geld, maar mooie momenten”, zo leert Brood mij. Anton Heyboer’s geklatsch (!) ook mooi. Hendrik Werkman hangt thuis aan de muur. En méér mooie schilderijen. Vind ik. Want anders hangen ze niet bij mij. Ik heb tevens twee werken van mijn helaas overleden oom Moshé (Moos) Vromen uit de mosjav Moledeth (een cooperatieve landbouwnederzetting) in Israel. Ik heb meer, maar daar gaat het nu niet om.

Zo ook Ralph Prins. Overleden januari 2015. Weet je niet wie Ralph Prins is? Beeldhouwer en schilder. Hét monument ‘De gekrulde rails’ in Westerbork is van hem. Avital aldaar samen met Pa huilen. Lang geleden ben ik voorzitter van de Amsterdamse loge B’nai B’rith en bedenk ik een jaarlijks terugkerende activiteit (niet meer dus). In de gerestaureerde sjoel (synagoge) Uylenburgerstraat op één zondag een expositie van schilders en hun werk, inclusief een veiling voor een goed doel. Jan Pieter Glerum is de veilingmeester. Eén van de doeken is van Menashe Kadishman. Voor mij toen onbekend. Ik weet nu beter. Enfin, Ralph Prins exposeert  en stelt een schilderij beschikbaar. De aanwezigen hebben er niet zo bijster veel kijk op of sjoeche van en – verdomd -   ik bemachtig zelf voor een schijntje een échte Prins. Getiteld: ‘De rebbe’. In pregnant donkerrood met een weinig wit als achtergrond. Ik ben er fier mee.

Avital zit in de tweede klas van Maimonides. Zij komt thuis met de tekst: “Pap, je móet me helpen. Ik moet een tekening maken van een….haan”. Nu kan Avital’s Pa veel, maar tekenen niet. Laat me denken. Ik ga géén echte haan tekenen. Ook niet overtrekken uit een boek. Een Portugese haan is mijn oplossing zeker niet. Een Frans haantje ook niet. Een haan van een geweer vind ik wat al te oorlogszuchtig. Yes! Ik heb ‘m. Een wit vel. Horizontaal. Op driekwart van beneden een potloodlijn van links naar rechts over de hele breedte. Aflopend. De horizon. Daarop in miniatuur wat bomen, een paar boerderijen. De voorgrond is sneeuw. Je moet goed kijken. Wit. Het geheel gecompleteerd met een kerktoren. Mét spits. En…twee streepjes. Een haan. “Lieverd, als de juffrouw jou niet minimaal een 6 geeft, dan zwaait er wat en kom ik verhaal halen op school. Je voldoet aan de opdracht”.

Ná de veiling verdiep ik mij in de schilderijen van Kadishman. Een Israelische schilder. De laatste jaren wereldvermaard met de doeken met prominent afbeeldingen van schapenkoppen. Zo ook ik. Het fascineert. Het intrigeert me. Ik kijk er lang naar. Kan er lang naar kijken. Veel, heel veel verschillende schapenkoppen van hem zie ik. Zo mooi. Veelzeggend.

 

Ik heb ÓÓK een Kadisman. Onbetaalbaar! Je gelooft me niet, he? Hoe het zit volgt nu. De eerste intifada. Zomer 2001. Reizen naar Israel zijn spotgoedkoop. Mijn reisbureau adviseert in Tel Aviv David Intercontinental, vijf sterren en nét nieuw. Aan de boulevard (tayelet). Ik zweer het je: voor een dubbeltje op de eerste rang. Na mijn ernstige voorwandinfarct ’s avonds 25 oktober 2000 is dit de eerste buitenlandse reis die Yoni, Avital en ik maken en wij logeren er drie fantastische weken. Het is beter met een warme hand te geven, dan een kouwe. In het hotel een shop van de exclusieve juwelier Stern. Een uit Nederland afkomstige mevrouw  (geboren Duizend) is ons van dienst. Avital, elf jaar, krijgt haar eerste diamantjes als oorlelknopjes. Ik ben er gek mee. Zulke oorbellen wel. Het ponem van Avital is strálend en gelukkig. Zo zie ik het graag. Op een dag lunchen wij buiten ná winkelen in het winkelcentrum op Dizengoff. Dizengoff is de eerste burgemeester van Tel Aviv. Het is 12.00 uur. Yoni en Avital zien, ruiken en willen wel een pizza. Sbarro. Zo heet die tent. G’dverdomme… exact 24 uur later bij Sbarro in Jeruzalem wordt een jong Joods gezin kapot geschoten. Het nagenoeg complete gezin Motti Schijveschuurder. Motti zit bij mij op Maimonides, Joodse middelbare school. Net zo oud. Motti en zijn echtgenote Tzira en vier van hun vijf kinderen…. Het beeld komt nog vaak langs…. Elke avond eten wij in restaurants. Er zijn veel, heel veel restaurants in Tel Aviv. En goed, lekker, wat je wil. Ik deel ieders mening: een wereldstad. Ik kom er al drieenveertig jaar. Ik neem Yoni en Avital mee naar het koosjere restaurant van Shlomo Cohen. Een feest! Voor mij. En nu ook voor Yoni en Avital. Midden-Europees Joods. Gehackte Leber, Gefillte Fisch, kippensoep met kreplach . Ga zelf. Teveel traktaties om hier op te sommen. “Pap”, zegt Avital, “wat is dat?” Wijzend naar een paar schilderijen aan de muur. “ Die zijn van Kadishman, lieverd. Daar ben ik nogal gek mee!”. Eén van de doeken in een lijst is een geintje. Een hommage aan Cohen, de eigenaar en kok. Op een servet 60 x 60 cm heeft Kadishman een schapenkop getekend. En gesigneerd. “Oh!”. “Mooi, Pa”. Wij nasjen lekker verder.

Een paar dagen later in de loop van de middag, na een fijne dag in het hotelzwembad en zon,  zijn wij op onze kamer in David Intercontinental. Yoni en Avital hebben trek an een hamburger. “Bel de roomservice maar”, zeg ik. Eén van beiden regelt het. Een paar minuten later:  “Roomservice!”. Prachtig opgediend, heerlijk smakend. Smullen! Een  peper- en zoutvaatje op het plateau zelfs erbij. Avital vindt die wel sjiek voor op tafel. Daar staan ze nog steeds! Een grote linnen servet wordt bijgeleverd. “Pap, mag ik een pen van je?”. Avital gaat  aan de slag. Als een echte Kadishman tekent zij de kop van Pa en illustraties rondom. Ook gesigneerd! “Alsjeblieft, Pa!”. Wow! “Mooi! Héél mooi! Dank je wel, schat!”. Een dikke kus. En de servet belandt in de koffer. Het plan heb ik al gesmeed. Thuis naar de lijstenmaker. Het schilderij van Avital, mijn eigen doek zo mooi als de doeken van Kadishman, hangt sindsdien in de keuken!

De echte Menashe Kadishman overlijdt op 8 mei 2015. ’t Is nog maar net…  Eén van mijn favoriete schilders. Hij rust in vrede. Baruch dayan haemmet. Favoriete schilder Kadishman,

zaterdag 16 mei 2015

Wat een doordeweekse dag bij de Jumbo teweeg brengt.


.

 

 

Weet je nog? Gilad Shalit. Een held. Een jonge Israelische soldaat die in Gaza gevangen wordt gehouden. Jaren. Hij wordt vrijgelaten Een ruil. Een gevangenenruil. Zo’n 1500 Palestijnen is het deel dat Israel levert en staan tegenover Gilad. 1500 tegen 1. Het ruimt op in de Israelische gevangenis. En scheelt een paar centen.

Als ik aan de oorlog denk, ik bedoel uiteraard de Tweede Wereldoorlog, dan hebben wij het over zes miljoen. Een koud en kil getal. Ik spreek van zes miljoen maal één mens.

De waarde van een mensenleven is onbetaalbaar. Ik weet ervan. In het Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam en het Universitair Medisch Centrum, Utrecht trekken vele kanjers mij vaak aan zijden draadjes terug. Van ver. Héél ver.

Na een maand UMC ben ik net weer thuis. En ik heb er zin an. Deze week wordt ik opgeschrikt door een bericht, een foto op Facebook. Een taalfoutje. Spelling. Eén letter. Een onnozele medewerker, een nóg onnozelere chef, of filiaalhouder van Jumbo. Gek, maar ik koop er graag. Tant pis. De foto staat links boven. Hallo Jumbo!

In die onzinnige strijd de wereld Judenrein, Judenfrei te maken, wordt er hier in Nederland geestdriftig meegewerkt door ‘fouten’. Mensen die fout zijn. Collaboreren. NSB en zo. Als ze een Jood verraden of aangeven dan krijgt de trotse verlinker Dfl. 7,50. Zeven en een halve gulden. Drie knaken. Drie achterwielen. Geen idee, maar nu mogelijk te vergelijken met € 75,=.  Ik verzin het niet.

Een Nazi daarentegen levert € 1,49 op. Da’s wat minder. Minder waard. In de wok moet je het hele pakket goed doorbakken. En eet een lekkere nasi goreng. We kunnen met zijn allen niet genoeg Nazi goreng eten.

Vergeef me: ik heb me rot geergerd aan die jongeman met de Rob Oudkerk titel, die op het Koninklijk Paleis “Fuck de koning” heeft geklad. Wet of niet wet, majesteitsschennis ja of nee. Het zal me een zorg zijn. Het past NIET in mijn normen en waarden.

Ik constateer dat wij dus te pas en te onpas het woord “fuck” mogen gebruiken. Nou, die jonge man dus en….  fuck de Nazi goreng van de Jumbo!

Mag ik zeggen: een kei? Ja, dat mag ik zeggen.


.

 

Een jaar of vijf, zes geleden vullen Avital en ik twee grote kartonnen dozen met bekers. Prijzen die wij in de loop der tijd gewonnen hebben met hockey, autoritten, bridge. Eerst staan ze pontificaal maximaal een dag op tafel, dan maanden in de vensterbank, of een kast in de woonkamer en na enige tijd verhuizen ze naar dichte wandkasten in de gang. Wat heb je er aan? En zo denken wij ook en het lucht op. Bij de vuilnis.

De bekendste kei in Nederland is volgens mij de kei van Amersfoort. Het zal. Ik vind de hunebedden ook wel wat hebben. En dat is dan het enige dat ik met Drenthe heb. In mijn tijd in mijn geboortestad Lochem, stadsrechten sinds 1233 en de mooiste stad van het land Lochem, Gelderland, is er wekelijks de markt en maandelijks de veemarkt en eenmaal per jaar kermis. Het centrum van de stad de Gudula kerk en aan de ene kant ligt de kleine markt, de Bierstraat. Hier staat het oudste huis, mét trapgevels, uit 1638, nu het Raedthuys en van daaruit -  hun woonhuis -  zijn twee volwassenen en twee kinderen leden van de familie Vromen op brute wijze tijdens een razzia op een vrachtwagen geflikkerd. De rest laat zich raden.  Daar heb ik vaak over geschreven. Daarnaast café-restaurant Meenderink, van Scholten. Aan de andere kant de Markt. Opmerkelijk met kinderkopjes. Keien. Op de Markt favoriete plekken als het postkantoor, boekhandel Lovink en speelgoedwinkel De Zon. O, er zijn veel meer winkels, tuurlijk, maar met mijn Vader kwam ik bij het postkantoor en met mijn Moeder en Vader menigmaal naar Lovink. Mijn boeken liggen er. Naar de wekelijkse markt ga ik met mijn Moeder en geregeld met mijn Vader mee naar de veemarkt. De Markt ligt vol met keien. Handig, of liever voetig, is anders, maar het heeft wel wat dat balanceren. Vind ik.

Van Avital, op de kleuterschool, krijg ik een beschilderde mini-kei met tekst ‘Papa is een…..’. Getekend ‘Avital’. Het is Vaderdag.

En zo bedenkt een aantal Lochemmers enige tijd geleden om “De Keidagen” te organiseren. Een jaarlijks terugkerend festijn op de Markt en Bierstraat. Met allerhande eten, bier en muziek. Het is van ná mijn tijd. Mijn plan is er naar toe te gaan, maar ben even aan huis gekluisterd. De Keidagen zijn nú. Van woensdag 13 mei 2015 tot en met zondag de 17e. In 2016 ben ik er bij. Lunch en drank bij Meenderink. Diner in ’t Raedthuys. Italiaans ijs bij mijn ouwe vriend Sjef van Hoorn in de Achterstraat. Een jaar lang mijn ‘grote broer’. We draaien blues. Ook Cuby and the Blizzards.

 4 oktober 1989 geef ik op uitnodiging gedurende de avond een lezing, presentatie bij de KKKDH. Het is populair woorden met een C en als K worden uitgesproken met een K te schrijven. De commerciele communicatie kring van Den Haag. Mijn thema is:  beeldinformatiemanagement. Revolutionair. Plaats het in die tijd. Beeldplaat. Vandaag is alles anders, want de wereld verandert.

Mijn karakter is nogal competitief. Ik leef ermee. Ik wil alles winnen. Zelfs de gezelschapsspellen die Yoni, Avital en ik met grote regelmaat spelen. Steeds, net als bij hockey de scheidsrechters een handje voor je tegenstander met ‘prettige wedstrijd’ en na het spel een ‘gefeliciteerd’ of ‘dank je wel’. Boardgames en kaartspellen. Voor zover ik kan inschatten is Yoni een pokerbeest (ik weet beter!) en kan Avital een kanjer in bridge worden. Ooit hoop ik haar wekelijks ook als bridgepartner aan de overkant van de tafel te zien! Als ik vijftig ben gebeurt iets, dat op zich wel een metamorfose is. Ik hoef niet meer persé te winnen van hen….. Nee, ik realiseer me dat ik gelijk wil hebben. O, irritant, ik hoor het je zeggen. Dat zal. Ik leef ermee. Ik beken mijn ongelijk en ik heb graag gelijk.

Als dank krijg ik in Den Haag een trofee. Een marmeren voet van 7,5 x 7,5 x 1,5 cm met een gegraveerd zilveren plaatje. Tekst: ‘Bert Vromen KKKDH 4-10-’89’. Op de voet een steen. Formaat 5 x 5 x 5 cm. De trofee staat in mijn vensterbank en ik kijk er dagelijks naar. Om dan  te genieten van zittend aan mijn glazen bureau en achter de pc in de Charles Eames bureaustoel van de zon, het bos en de vijver met vogels, vooral mijn vriend de reiger, als ook eenden. ’s Winters komt een gabbertje de koolmees dagelijks op het terras bij mij eten. Een paar bolletjes met lekker eten hangt klaar voor hem/haar. We lullen wat en een ‘tot morgen’ is ons deel. De trofee, de steen is een kei. En symboliseert dus een kei. Een bolleboos. Iemand die in iets uitblinkt. In dank aanvaard.

Vind je het vreemd dat ik juist samen met mijn gouden medaille van de Maccabiade 1981 deze trofee koester? Men vindt, mensen vinden mij een kei. Kennelijk. Mag ik dat zeggen, Mart Smeets en mevrouw Jansen uit Tiel? Ja, dat mag IK zeggen.

 

zondag 10 mei 2015

Voor de poorten van de hel is het zwart.


 

In de tweede klas van de HBS heb ik, ik meen Engels, les van een ex-non. Riet Sanders. Een resjaante. Een boos- en kwaadaardig secreet. Op een gegeven moment zegt zij: “Bert Vromen, ERUIT! Jij bent lucht voor mij!”. Het laatste woord, toen al: “En zonder lucht kun jij niet leven! Tabé!” Op weg naar de rector, mijn gram halen.

Wie niet? Je hebt vast wel één of meer voorkeurskleuren. Bordeauxrood: de Oldsmobile van mijn Vader. Pastelgroen: de luiken van ons huis ’t Zunneke in Lochem. Groen, grasgroen. De grote tuin. De ouwe hockeyvelden. Pas gemaaid gras. Donkerblauw, in mijn werkzame leven draag ik op één pak na, dat ik voor mijn verjaardag heb gekregen van Yoni en Avital, Van der Heijden Amstelveen. Grijs geblokt. Het is januari 1991. Ik draag louter donkerblauwe Boss pakken. Het liefst double breasted. Ik heb ook wel wat met rood. Rood bloed door een pomp in mijn hart voortgestuwd. Blauwe ogen.

In de zomer van 1984 ben ik voor het eerst in Afrika. In Zuid Afrika. Met mijn gouden hockeyploeg. Wij landen in Johannesburg op Jan Smuts Lughawe. Nu Tambo Airport. Ons eerste doel na aankomst is per touringcar naar het Kruger Park. Wij arriveren juist voordat de avond invalt. Wij hebben allemaal een hutje, rond van wit steen en een rieten puntdak. Wij eten gezamenlijk, wij praten en wij drinken een biertje. Het is bijna twaalf uur. Middernacht. Ik breek op. Ik krijg toch wel de schrik van mijn leven als ik, dan pas, mij realiseer hoe g’dvergeten donker het is. Zwart. Dubbelzwart. Ik heb het nog nooit zo zwart, zo donker gezien. Eigenlijk, eerlijk, best wel om bang van te worden. Aangekomen in de hut, licht aan, zit er een enorme schorpioen op de witte muur. Een fijn welkom! Ik krijg ‘m. Pak een handdoek. Draai deze tot knuppel en ik ram er op los. De witte muur is deels rood. Ik slaap lekker.

Zwart wordt in de regel beschouwd als de donkerste kleur. Zwart is geen kleur, zoals alle andere kleuren. Zwart wil zeggen dat alle licht ontbreekt. Zwart is een teken van dood. Van droefheid. Ik maak het zelf mee, die eerste nacht in Zuid Afrika. Alive and kicking, dat wel!. Zwart. Zwartzwart. Dubbelzwart.

Je weet –en zo niet dan weet je het nu- ik heb al bijna twee handen vol aan BDE’s, bijna dood ervaringen. Het is zaterdag 11 april 2015. Ná de implantatie van mijn steunhart in augustus 2012 werd mij meteen verzekerd dat ‘de kwaliteit van leven zich zal verbeteren’. En dat klopt. Gelijk mijn hart. Mijn hoogtepunt is de zomer van 2014, strand IJmuiden. Ik houd het wandelend in zowel zacht als op hard zand een half uur vol! Einde van het jaar ga ik achteruit. Vooral kortademig. Benauwd. Een beperkte actieradius en chronisch moe. Zelfs mijn bridgen lijdt er onder en geregeld kaart ik geen deuk in een pak boter. De kortademigheid en benauwdheid wordt nu écht té onhoudbaar. Ondraaglijk. En ik beland op de Spoedeisende Hulp van “mijn” steunhartziekenhuis het UMC in Utrecht. Einde middag. Zeker ná tienen wordt een KNO-arts erbij geroepen. En zij constateert juist. Ik word naar cardiologie gebracht voor de nacht. De volgende dag ziet men verder. En zo is het. Om 00.30 precies wordt het mij te heftig. Geen lucht, geen adem. Ik leg het af. Morsdood. Echt! Adequaat en alert ingrijpen, lange spoed- en levensreddende operatie. Ik weet niet hoe laat, maar laat die middag pas word ik wakker. Geen benul van tijd.

Met weer een ervaring op zak. Die laatste fractie van een seconde was zwart. Zwartzwart. Dubbelzwart. En ik fantaseer niet. Geen lucht, geen licht. Zwartzwart. Dubbelzwart. Een milliseconde hooguit duurt het beeld. Minder. Met de nodige impact. Zwart. Echt héél zwart. “Ze” hebben me weggehaald, morsdood, voor de poorten van de hel. Zwartzwart. Dubbelzwart. Voor de poorten van de hel.