zaterdag 28 juni 2014

Ik ben vóór Mexico. Jij toch ook?

Wie helpt me? Ik zit in gewetensnood. En dat zit zo. Morgenavond is het 29 juni 2014. De dag van Nederland – Mexico op het wereldkampioenschap voetbal in Brazilië. De achtste finale, dus daarna nog drie. Zestien jaar geleden op 25 juni 1998 was ik erbij. In Frankrijk, St. Etienne en meer in het bijzonder het Stade Geoffrey-Guichard. Wereldkampioenschap. Nederland – Mexico. Uitslag 2-2. Onbevredigend. Niemand won. Ik ook niet. Nederlandse doelpunten van Cocu en Ronald de Boer. De laatste vijftien minuten was het van Nederland slappe hap en Mexico had het Haags kwartiertje behoorlijk onder de knie. In de vijfenzeventigste en in de allerlaatste minuut maakten we alsnog gelijk.  De gewetensnood, ofwel de situatie van morele twijfel morgenavond tussen 18.00 en 20.00 uur overvalt mij. Ben ik vóór Nederland, of ben ik vóór Mexico?
Wat een mafkees zullen velen denken.
Hoe zit het nu werkelijk?
Als twee Joden met elkaar staan te schmoezen en er komt een derde bij en zij kennen hem niet, dan vraagt de één aan de ander: “Mexicaan?” “Ik ken ‘m niet…”, zegt de ander, “…zal wel een Hilversummer zijn”. Wat is nu een Mexicaan? Een Mexicaan is een Jood. Nederlands-Jiddisch, straattaal, markttaal, Bargoens. En vermoedelijk komt Mexicaan van het Jiddische (Duitse) “mag sie keiner” (niemand mag hem).  Dus een Mexicaan is een Jood en andersom. En vooraleer er vragen komen: een Hilversummer verwijst naar Hilversum in ’t Gooi. Een synoniem voor een goj, niet-Jood.
De wedstrijd van morgen ga ik zeker bekijken. Het wordt vast een spannende boel.  Al zal ik de gewetensnood niet van me af kunnen schuiven. Gevalletje van morele twijfel.



zondag 22 juni 2014

Oetsen - Alleen voor bridgers!


Oetsen is zoiets als foppen. Mijn favoriete Facebook pagina is Mokums Amsterdam.
Op 7 mei 2014 had ie weer ’s wat. De verklaring van het woord oetsen. Kan niet ongemerkt voorbij gaan. Voor mij is oetsen: foppen. Iemand voor de gek houden, op het verkeerde been zetten. De term gebruik ik alleen bij bridge. Als ik dus weer iemand ge-oetst heb.  Uit jarenlange ervaring is het mogelijk een hele waslijst aan oetsfeestjes op te schrijven, maar dat zal ik niet doen. Ik beperk me tot drie gevalletjes van lachen. Zo lachen dat ik ze vandaag nog weet en morgen niet vergeten zal zijn.
Ik heb lang een vrouw als bridgemaat gehad. Op een gegeven moment werd het –laat ik het netjes zeggen- voor de eerste keer onmogelijk voor mij het partnership te continueren. Ik besloot dat ene spelletje, die tafel en de hele avond verder uit te spelen. Na het bewuste spel zei ik dat ik haar op het einde van de avond nog iets moest vertellen. Het was Schlusz. De volgende week kwam zij met een andere partner op de club, Continental (voor de kenners). Ik kwam ook met een andere partner. Ik speelde een spel en de bewuste ex-partner zat links van mij. Op tafel in een bepaalde kleur Vrouw, klein. Ik had zelf Aas, klein, klein. Alleen met een Chinees snit zijn er drie slagen te maken. En dat is onder je Aas uit spelen, standaard is dat de tweede man klein gooit en dan loopt ie dus naar de Vrouw, want zij weet niet dat ik de Aas heb, die kan zo maar in de vierde hand zitten…. De Heer moet dus dan wel links zitten. Is de Heer in de rechterhand dan verlies ik altijd ook de Boer. Enfin, je ziet ‘m al aankomen. Klein door mij, klein links, Vrouw bij de dummy en klein in de vierde hand. Slag 1. Na de vrouw kleintje terug naar mijn Aas, slag 2 en weer een kleintje terug naar de dummy, alwaar getroefd wordt. Slag 3. Met dit Chinees snit (jargon) had ik dus héél grote inwendige lol. Immers 3 (!) slagen, goed voor een TOP (hoogste score op dat spel). Met ene pokerface moest ik van binnen lachen. Hard lachen.
Een jaar of vijf, zes geleden speel ik op een toptoernooi in Het Witte Huys Amsterdam. Eén van de prachtlocaties om dagelijks te bridgen. Mijn pech: we speelden tegen toppers. Mijn mazzel: dan word ik altijd veel beter. Zo ook tegen de meesterklasser Y.S.: ik doe een eindbod 3 sans atout (zonder troef, negen van de dertien slagen maken). Die 3 sans atout van mij suggereerde (het wordt wat lastig, sorry) een dekking in de Schoppen, de geboden kleur door S. en zijn partner. Die had ik niet! Wel mijn maat. S. komt dus NIET met die kleur uit. Had ie dat wel gedaan, dan was het een drama voor mij en was ik twee down, twee slagen minder dus en een slechte score rijker. Nee, S. komt uit met een andere kleur en ik fiets (oets!) 3 sans atout plus twee binnen! Top score! S. ligt er vast nog wel ’s wakker van….
Derde en nu laatste voorvalletje van oetsen had ik met één van mijn bridgemaats: Nico. De tweede keer dat we samen speelden hadden we nog niet zoveel afspraken gemaakt, dus het was een beetje Spielerei. Ook leuk. Dat merk je nu. Ik heb een hand met nul klaver, zeven ruiten ( Aas, Heer, Vrouw en vier kleintjes), drie harten (Vrouw, klein, klein) en drie schoppen ( Vrouw, klein, klein). Afhankelijk van wat Nico in zijn hand heeft lijkt vijf ruiten een optie, maar die levert niet zoveel op. Het ligt in de lijn der verwachting dat iedereen met deze kaart één ruiten opent. Ik niet. Ik opende met één klaver. Wat dat allemaal inhoudt is nu niet relevant, maar ik kom zo snel achter wel of niet een vijfkaart harten of schoppen bij Nico. Enfin, Nico antwoordt één schoppen (vijfkaart) en ik til naar vier schoppen. Eindcontract. Afgezien van het feit dat Nico ‘m briljant afspeelt wordt het spel met een overslag afgesloten. 450 punten voor ons. Het hele veld zat in vijf ruiten. Goed voor 400 punten. Vier schoppen was ook al goed geweest, dat levert namelijk 420 punten op. Degene die ge-oetst werd en dat ook duidelijk liet merken (…) heeft deze droefenis meegenomen in z’n graf.
Oetsen dus. Zo goed Mokums?


maandag 9 juni 2014

Een kruimeltje is ook een brood

Vannacht werd ik wakker en dacht aan het woord boterham. Ik werd er wakker van, want kennelijk vond ik het een raar woord. En waarom, zal ik proberen te beschrijven.

Zij die mij kennen weten dat ik van lekker eten houd en daar ook veel over praat. En aan Brood heb ik al ’s een blog gewijd. Nu de boterham. Ik vind het zo’n mesjogge woord. Beslist géén Joods woord. Ham is van een varken en niet koosjer. Melk en vlees dienen in een koosjere omgeving gescheiden te zijn. Dus boter én vlees en dan nu zelfs ongeoorloofd vlees. Wat heb jij op je boter? Ham? Wat heb jij op je boter? Ham! Een boterham is een plak gesneden brood. Boter er op en beleg.

Ik kan hele verhandelingen houden over kapje en kontje. En over beleg. De ideeën in mijn familie over beleg met brood zijn, in tegenstelling tot anderen: brood met beleg.
Boterham zou zomaar kunnen komen van het woord boteram, of met dubbel r: boterram. Vroeger werd een snee brood ook wel rammel of remmel genoemd. Ik rammel van de honger. Het woord ham kan ook komen van een afgesneden stuk eten. Een ham. Beboterd brood dus met een ham. En wie weet is ham wel een verbastering van het woord homp. Een homp brood of vlees: een dik afgesneden stuk.
Al kennen wij sinds de winter van 44 géén honger meer. Bij een niet nader te noemen oom van mij moest ik vroeger wel eens een boterham met tevredenheid eten. Traumatisch event en woord. Geef mij maar een aangeklede boterham. Beleg met een plak brood dus. Van mijn Moeder kreeg ik ook wel een klein taartje mee naar school, zo werd een dubbele snee brood met boter en speculaas genoemd.

Dus vanaf nu voor mij geen boterham meer, nee, een plak brood, of een snee brood. Mijn Moeder sneed zeven scheven sneetjes brood.


En ik? Ik houd het maar op een snee brood. En een afgelikte boterham is weer héél wat anders.

woensdag 4 juni 2014

Vriendschap en sport

Sport verbroedert. In veel gevallen ja! Neem de Olympische Spelen, de Maccabiade, of andere grote evenementen. Maar hoeveel vrienden heb je in hemelsnaam overgehouden aan je sportcarrière?
Ik heb veel vriendjes gehad op de lagere school. Een paar blijven over. Een enkeling als vriend. Veel klasgenoten betitelde je als vriend. Wist je veel. Een paar zijn helaas uit de tijd. Van de HBS heb ik er eentje over. Hans. Je moest naar school, net als al die anderen. Dat was de drijfveer. En toen zat je met wat lui in de klas. Zo wilde ik coute que coute hockeyen. Vanuit school was er een band met één van de twee hockeyclubs, die op 200 meter afstand van ons huis in het park ‘Marialust’ gehuisvest was. Hockeyen was het doel. Hoog. Winnen. Dat soort motivaties. En je was geheel afhankelijk van wie zich aandiende als teamgenoot. Uit mijn eigen actieve hockeytijd zijn het ’t meest passanten geweest.
Nu met Facebook verzamel je, of word je verzameld, Facebook vrienden. Vrienden van de achttien die in het Nederlands Joods elftal zaten op de 11e Maccabiade 1981, gouden medaille, zijn zeldzaam. Onno. En Wim, de knijper, fysio. Ik wens niemand tekort te doen, of te beledigen, maar kennelijk is het nu eenmaal zo. Dat je allemaal een gemeenschappelijk doel hebt, maar niet dat je primaire gedachte is ik ga maar ’s hockeyen om vrienden te maken. Dat je mooie momenten met elkaar meemaakt is evident. Die worden herinnerd. En zo ontmoet ik op zijn initiatief mijn ouwe elftalgenoot van méér dan 45 jaar geleden. Jean-Marie. Door mij en anderen Marietje genoemd. Ik doe het nu iets sympathieker en is hij Marie geworden. Lang, lang geleden is hij vertrokken naar Oregon (US). Succesvol componist, dirigent, koorleider, muziekdocent, pianist. Via Facebook hebben we veel plezier. Ik herinner me zijn pianospel op menig hockeyclub, alwaar de hete aardappel in de strot hebbende tegenpartij en gastheren, zich verslikten in zijn pianospel en ons gezang. De meest gore limericks en andere vunzige liedjes van Bolle Jan werden met luide stem en veel bravoure opgevoerd. Bekend waren zijn geïmproviseerde vertellingen op de piano van diverse mensen en dan moesten wij raden wie hij uitbeeldde. In een deuk. En wij wonnen altijd, het Eerste van Ares, de bierestafettes. En zo hadden we gratis bier.
Blogs, boeken kan ik vullen met mijn sportverhalen, maar waar ik naar toe wil is het volgende. In sport ken je namelijk helemaal geen vriendschap. Bekenden ben je van elkaar. Met een gemeenschappelijk hobby. Of drang naar topprestaties. Vul maar in.
In 2008 ben ik 52 jaar jong. En nooit te oud om wat te leren. We hebben de Olympische Spelen in Beijing (Peking).  De Nederlandse roeisters Marit van Eupen en Kirsten van de Kolk winnen goud op de dubbeltwee lichtgewicht. Zij zijn, ik meen het, échte sporthelden. De lange weg, de Ausdauer, de spirit, het doel. Zeer aansprekend. Wat ook bewondering vermag is dat Van de Kolk werkzaam is op de Johan Cruijff University. Dán heb je een sporthart. Van Eupen is dé topsportster van Nederland. Alles staat zo’n beetje op haar palmares. Vaak geëerd en geroemd.
Zij worden – ik zie het nog voor me - op televisie geïnterviewd vanwege hun grootse prestatie: de gouden plak. Er wordt gesproken over de enorme inzet van beiden en alle effort en tijd die erin gestoken moet worden om zó ver te komen. Weet ik veel hoeveel uur trainen per dag. Zes dagen in de week. Alles passeert de revue. Dan komt er de volgende vraag: “Jullie zullen dan wel de beste vriendinnen zijn, toch?”
Van Eupen: “Wij zijn de beste collega’s”.

Mijn mond ging en mijn ogen gingen open. Precies! Dát is het!