zaterdag 28 februari 2015

De wijze les van de manager


 

Vanaf 1970, ik was veertien, keepte ik in het Eerste van Ares. Hockeyclub in Apeldoorn. Mijn debuut maakte ik in een uitwedstrijd helemaal in en tegen Maastricht. 0-0. Ik heb vijf jaar in Ares I gekeept en daarna naar het westen. In die Apeldoornse jaren maakte ik dit mee. Stel je wel die tijd voor, maar wij trainden al als professionals. Driemaal per week, Dinsdag- en donderdagavond en op zaterdag een ‘lichte’ tactische training. Op vrijdagmiddag zelfs een extra training voor mij: keeperstraining. Behalve lekker eten bij mijn Moeder was ik die avond tot weinig in staat. Met twee aanvallers, Hans Streng en Jos Aartsen, tegenover mij werd een uur hard getraind, op de “haringtruc”. Dat is een schijnbeweging. Stick over de bal, zonder bal dus naar de ene kant, dan snel terug draaien met ballen en…schieten. Links, rechts, links, rechts. Als je je er dus steeds laat inluizen, dan vliegen de doelpunten je om de oren. Welnu: dat jaar heeft me geleerd: focus. Focus op de bal. Op die wijze ben ik nimmer meer gepasseerd. De beweging valt het best te vergelijken met de “kapbeweging” van voetballers.  Trainer en coach was Ron Soeteman, de Rinus Michels van het hockey. Ook een gymnastiekleraar, drillen als hoofdtaak. Tactisch sterk. Psychologisch ook. Soeteman rookte sigaartjes en was een slanke lat. Dus alles nét iets anders dan Michels. Hij zong wel, maar ik luisterde dan liever naar Michels. Na een jaar of wat werd het allemaal nóg serieuzer in onze pogingen de oostelijke top te halen. Wij kregen een manager. De vader van Huub. Pa van Riggelen. Ik kan wel wat verhalen wegschrijven, maar deze wil ik vertellen: de wijze les van de manager. Taken van de manager zijn onder andere: de boel in toom houden, in het gareel, allerlei mensen en de scheidsrechters een handje geven, alle administratieve rompslomp zoals het wedstrijdformulier en regelmatig een biertje geven. Bij de wedstrijden een beetje “Hup!” roepen, of “Goeie bal!”. Dat werk. Ik bagatelliseer hier bewust, want wat NIET zijn taak was, maar wél zijn daad, zijn grote daad, was het volgende. Op zondag, de laatste wedstrijd van de competitie. Bij een gelijk spel zijn wij kampioen en gepromoveerd. Bij verlies lege handen. We speelden een uitwedstrijd ver weg. Eén van de scheidsen was de coming man Japik Riemersma, 2 meter + en haar in een kuif naar achter, mét bril. Dan zag ie goed. Twee minuten voor tijd geeft ie bij de stand 1-1 (goed voor ons) een strafbal tegen. En waarom? Bij een strafcorner tegen had ik de hulp van een lijnstopper in de lange hoek. Bert Hattink. Het schot uit de strafcorner stopte hij reglementair. Daarna sloeg hij de bal over de zijlijn en maakt achter de schouder “sticks” , dat wil zeggen dat de stick bóven de schouder kwam en dat was toen verboden. Riemersma gaf een strafbal. Welnu dát is onjuist, want er was geen sprake van voorkomen van een doelpunt. Hij had niet alleen vla in zijn ogen, ook in zijn oren. Niet voor rede vatbaar. De wedstrijd ging dus door die goed genomen strafbal verloren. Dus ook het kampioenschap. Einde wedstrijd. Wij hadden dertig seconden een brok in de keel en daarna feest! Hoe zat dat? Zaterdagavond was de hele ploeg uitgenodigd, ontboden bij Pa Pinkelman van Ares. Pa van Riggelen. Het was bloedgezellig, we dachten niet eens aan de spanning voor de volgende dag. Om een uur of tien neemt Pa van Riggelen het woord: ‘…er zijn alleen maar twee mogelijkheden. We winnen of verliezen. Kampioen of niet. Promoveren of niet. Stel wij rooien het niet, wat dan? Dan heb je dertig seconden een brok in je keel en dan zet je het op feesten en doe kallem an met bier. Opgeheven hoofd. Kop omhoog. En bedenk dat er nog meer is dan sport. Dat wij weliswaar niet kampioen zijn geworden, ….maar wél een topjaar hebben gehad met één team…van vrienden… Knoop dat in je oren’. Nog immer toepasbaar. Dank je wel manager!

 

zaterdag 21 februari 2015

The girl from Ipanema. Neustadt, 1973.



 


In de mooie zomer van 1973 werk ik me als ober de blubber  en wil wel een week weg. Voorafgaand aan de week trainingskamp, hockey Ares I. Mijn vrienden zijn weg, ik heb nog geen rijbewijs, geen auto. Kom ik Ton tegen, de broer van één van mijn  beste vrienden, Paul. ‘Zullen we een week op de duim?’(Liften is dat).’ Denemarken lijkt mij wel wat. Snel terug’. Liftend bereiken wij Puttgarden, een dorpje in Noord Duitsland waar de ferry vertrekt naar Denemarken. “Ik denk dat ik door ga naar Zweden’, zegt hij. ‘O, maar de afspraak is een week Denemarken, om op tijd terug te zijn voor het trainingskamp’,  antwoord ik. ‘Ja, dat zal,’ zegt hij, maar ik haal het eerste toch niet’.  ‘En ik haal Zweden niet. Sterker nog: Denemarken ook niet. Tabé!’. En ik keer om.

Ik sta nog niet koud op mijn liftplek stopt er een Opel, what else. Een echtpaar van middelbare leeftijd. Wij nemen je wel mee, maar moeten onderweg even naar een verjaardag. Ze komen zelf uit Lübeck en moeten naar een verjaardag in Neustadt. Op de heenreis nemen zij een lifter mee naar Puttgarden. Rijden teug en komen bij aankomst in Neustadt erachter dat zijn camera in de auto ligt. Meteen weer, voor de tweede keer naar Puttgarden. En daar sta ik. ‘Nee hoor, ik heb helemaal geen bezwaar even mee te gaan naar die verjaardag. Als ik maar op tijd in de jeugdherberg ben’.  Ik heb mijn boekje met alle adressen bij me. Ik heb veel bekijks. Nu eens als lifter. Da’s wat anders. Zij spreken daar Sleeswijk-Holsteins Duits, niet te onderscheiden van een mengelmoes Gronings, Twents en Achterhoeks. Drents sla ik ook hier over, daar heb ik niets mee. Drenten ook niet. Enfin wij kunnen ons over en weer verstaan en ik word gastvrij ontvangen met dranken en happen. “Kom’, zegt de vrouw tegen haar man, ‘we moeten naar de jeugdherberg’.” Klikke veur”, twee minuten vóór middernacht, op z’n Deventers, bereiken we de jeugdherberg in  Neustadt. Onder welgemeende dankzegging aan de aardige mevrouw en meneer, bemachtig ik het laatste bed. Het voorlaatste is voor een Fransman. Gauloises met filter. Ik rook  Camel zonder. We paffen elkaars merken een paar uur lang. Er ligt een groep zwemmers uit Mönchen Gladbach. Of wij het wat kallemer an kunnen doen? Huh? Ik heb mijn plan voor de dag van morgen. En ik keer om.

De volgende prachtige zonnige zomerochtend gewassen en geschoren aan het ontbijt. Duits ontbijt is zo slecht nog niet… Ik ga op weg. Richting Autobahn.  Tall and tan and young and lovely, the girl from Ipanema goes walking. And when she passes, each one she passes goes –ah. When she walks, she’s like a samba that swings so cool and sways so gently. Then when she passes, each one she passes goes –aah. Ooh but he watches so sadly, how can he tell her he loves her. Yes, he would give his heart gladly, but each day when she walks to the sea, she looks straight ahead not at him. Tall and tan, and young and lovely, the girl from Ipanema goes walking and whe she passes, he smiles but she doesn’t see. Zij komt naast mij lopen. O, wat is zij mooi. ‘Ga je mee zwemmen, hier in het meertje?’ ‘Nee, dank je’, zei ik, ‘ik loop door naar de Autobahn en heb een ander plan’.  En dat in rap Duits. Ook in rap Duits kan ik het puntje van mijn tong wel afbijten. Ik bedenk me dat ik geen zwembroek bij me heb ….  Ik weet nu al dat ik in 2015 spijt zal hebben. En ik keer om. Ga op weg naar de Autobahn.

Ik heb snel, ook weer héél snel, een lift en verdomd naar Frankfurt. Een ferme stap voorwaarts. De volgende lift brengt mij met gezwinde spoed in München. Het doel. Ik dank de meneer van de lift. En ik keer om. Richting stad. Restaurant. Slaapplaats. De volgende dag voer ik mijn plan uit. Ik draai me om en slaap.

Het is 1973. Een jaar ná het niet te beschrijven drama van de brute gijzeling door de Palestijnse Zwarte September  op elf Israëlische sporters, deelnemers aan de Olympische Spelen 1972 te München. Slap ingrijpen om de gijzelaars te bevrijden van de gijzelnemers leidt tot de dood van mijn sporters. “The Games must go on”, zegt de gek Avery Brundage. Ik ga naar het Olympisch Dorp. Ik hoef niets te zien. Geen stadion. Niks. Ik zoek het moment.  Ik zoek het monument. De plaquette. Met hun namen. Niet vermoedend welke enorme rol André Spitzer in het leven van Yoni, Avital en mij later inneemt. Ik heb altijd een keppel op zak. Ik zeg –niet droog-  Kaddisj. Het gebed voor de doden. Doe drie stappen naar achteren. En ik keer om.

zaterdag 14 februari 2015

Uit de oude schoenendoos. Voor de Lochemers.


 


Lochem. Dat is waar ik geboren ben. Wat ik mij ook  herinner is dat ik tweemaal per jaar met mijn Moeder schoenen ging kopen. Mijn Vader handelde in huiden, leer en pickers. Dus leren schoenen. Om meerdere redenen. Mijn Moeder nam mij dan altijd mee naar de schoenenwinkel van Beumer in de Walderstraat. Vroeger, vóór de oorlog, werd deze straat de Jodenbreestraat genoemd, omdat er toen nog –naar verhouding- veel Joodse winkels waren. Ook één van Vromen. Er was nóg een schoenenwinkel, Swaters op de Nieuwstad, maar daar ben ik nooit geweest. Zowel mijn Moeder als later ikzelf kochten bij door mijn Vader geautoriseerde winkeliers. Het moge zo langzamerhand duidelijk zijn waarom. Dat mijn Vader visie heeft gehad blijkt uit het volgende: Lochem spreekt een woordje mee. De kleindochter van Beumer is de echtgenote van de minister Plasterk. Is het nou PLAsterk of PLAAsterk? Da’s mooi voor Lochem. Mijn Moeder en ik op weg naar de Walderstraat. Haitsma Mulierlaan, Nieuweweg, Kastanjelaan, Tuinstraat, ’t Ei, de Biermarkt, de Markt en links in de hoek de Walderstraat. Je denkt hij heeft Google maps erbij of een Tomtom, niets van dat al. Uit de blote kop, als de dag van gisteren. En ik kan het weten. Ik ben er getogen. In de zin van afgereisd, zie de enorme reeks aan straatnamen; en in de zin van grootgebracht. Nu in een hop en een sjtop, een poep en een scheet, toen een wereldreis. Aangekomen bij de winkel. Eén raam met Beumer Schoenen. Dan wist je waar je moest zijn. Rechts de deur, met koperen beslag en zo’n ding om met je duim naar beneden te duwen. De winkelbel belde en een stoffige –voor mij - oudere vrouw kwam van achter een gordijn de winkel binnen. ‘Goedemorgen (met naam en toenaam), waarmee kan ik u helpen?’  Ik: ‘Huh???’.  Mijn Moeder: ‘Ik denk dat wij voor schoenen voor Bert komen’.  Enfin er kwamen schoenendozen uit de stellingen en die stellingen begonnen al in de winkel. In het midden –zo groot was het niet- twee of drie stoelen in twee rijtjes met de rug tegen elkaar aan en twee van die kleine k-bankjes, waar jij dan je voet op moest zetten en die stoffige dame ging op het zadel. In amazonezit, anders zou je haar recht in het kruis kijken, Daar was het de tijd nog niet voor. Jaren vijftig, zestig kapsel. Welhaast plat Lochems. Dah ken ie niet verstoan. Diverse dozen (schoenendozen) werden tevoorschijn gehaald en passen met de handel. De twee torens met dozen leken verdacht veel op het grootse wolkenkrabber project van Rem Koolhaas in Rotterdam. ‘Zijn ze stevig?’, vroeg mijn Moeder, naast mij. ‘Ja’, zegt Amazonika, ‘en hij (ik) heeft nog een centimeter ruimte bij de grote teen’. ‘Zitten ze goed, jongeman?’, zegt de verkoopster. ‘Ja, dat wel’. En… ik ging staan, en passant in de spiegel kijkend. ‘Ze staan ook goed’, becommentarieerde ik. De kalle zag de gein van de woordspeling en de multifunctionele toepassing van het woord staan niet helemaal in. En verdomd…. Wat krijgen we nu? Hij liep naar buiten! Deur open en links af de Walderstraat in. Een minuut later kwam ik terug. Mijn Moeder met de rechterhand voor haar mond de lach verstoppend en bijna in de broek piesend lag helemaal in een deuk toen ik zei: ‘…En ze lopen ook wel lekker…!’.  

zaterdag 7 februari 2015

Als een perpetuum mobile, nou zoiets...


 

Eeuwigdurend, altoos succes, dat moeten de productontwikkelaars bij Unilever voor ogen hebben gehad. Mijn buurjongetje in Lochem, Ruud van de Velden, toen nog Rudy, speelde altijd met Meccano. Ik croste op mijn doortrappertje van veldje naar veldje of er nog een balletje te trappen was en anders bij ons thuis voetballen in de tuin. We keken wel op woensdagmiddag naar Tante Hannie Lips en De Verrekijker, Pipo de Clown. Welnu, die Ruud zo’n 27 jaar geleden weer eens tegengekomen, bij ons thuis met zijn Engelse vrouw op de thee. Zelden zo grijs. Ruud vertelde hij is Quality Manager, chef kwaliteitscontrole, wereldwijd van het bekende merk Magnum. De ijsjesbom calorien. Ik begin het een beetje te begrijpen. Nu ik dit blog schrijf moet ik aan hem denken. Met alle beschikbare zoekmachines hij is niet te vinden. Dat op zich vind ik wel jammer, misschien hebben we mekaar nu iets te vertellen. Enfin, mede dankzij hem is dat ijs wereldwijd een kraker. Krakend ijs. Komt daar vandaan. Nog zo’n succesvol marketingproject van Unilever wil ik je niet onthouden. Daar over zo. Eerst: mijn gedachten gaan alweer zo’n slordige 40 jaar terug, naar de Chevrolet Nova. De auto wordt in de Verenigde Staten ontwikkeld en geintroduceerd. Gelijk álle records verbroken. Wat een enorm verkoopsucces. De heren stijgt het naar de kop. Zuid Amerika moet veroverd worden. Voor vele honderden miljoenen wordt een fabriek neergezet in Brazilie. De trein wordt in gang gezet en de auto’s rollen van de band. Een gigantisch dealernetwerk. Miljoenen in marketing. In reclame. Het hele land wordt bevoorraad en… wat denk je…géén auto wordt verkocht. Wat een zeperd. Een krieje. Achteraf denk je: hoe hebben ze het kunnen verzinnen, maar nu pies je in je broek. In de raad van bestuur zitten allemaal Amerikanen. Native English. Geen pepernoot taalgebruik van over de grens. Laat staan dat ze notie hadden van Spaans, Portugees (wordt in Brazilie gesproken).  De casus van de Chevy Nova komt voor in elk marketingboek als het briljante voorbeeld. De klassieker. Toen uiteindelijk de arrogante leiding van Chevrolet zich liet voorlichten over “no va” briesten ze als wilde stieren de hele tent af tot ver in Detroit. Iedereen de laan uit. No va betekent in het Spaans: ‘doesn’t go’, ‘gaat niet’ (loopt niet, doet het niet, rijdt niet). No va kan ook betekenen een “no go”. Welnu een no go verder werd het. Terug naar Unilever. Naar Ambi Pur. Wie kent het niet? Ik, ik kreeg er lucht van... De eerste paar maanden van 2012 een paar nachten, iets meer, gelogeerd in het immer gastvrije en deskundige VUMC. Vrije Universiteit Medisch Centrum. Ik kwam er nogal ‘s. Dat was vóór mijn trip naar Utrecht. Over Utrecht kan ik je geen klacht mededelen en over de VU ben ik ook zeer te spreken. Op alle fronten. Eén van de meest triviale gebeurtenissen echter is de volgende. Ik lig er een kleine week, decompensatie en hang aan de afwateringspomp. In mijn kamer boven de wasbak en spiegel een plankje, met daarop een transparant plastic bakje. ‘Wat is dat?’, vraag ik. ‘Dat is de luchtverfrisser’. ‘Die heb ik toch niet nodig, wel?’ De lieve verpleegkundige reikt naar boven en pakt het potje. Dat denk ik, want ik keek halfhoog. ‘Zie je wel. Ambi Pur’. Een hardplastic halve cilinder en de bovenkant  open met een heleboel gaatjes. Tochtgaatjes. Luchtgaatjes. A ha!  Daar komt dus de frisse lucht vandaan! Ambi Pur Crystal Gel. Zo heet het. Het staat er op. Ik maak een notitie om het voor thuis ook te kopen. Ruikt lekker en je hoeft niet steeds aan die vieze dingen te zitten of op een spuitbus te knijpen. Ik zet er dus één op het toilet en één op mijn eigen, in de badkamer. Het is een merk van Unilever. Dan zal het zeker goed zijn. In eerste instantie koop ik het bij Albert Heijn online. Prima systeem, als je even geen zin hebt. Later koop ik het ook bij Jumbo……het staat op mijn lijstje. Wat denk je. Nul op rekest. Albert Heijn heeft het ook niet meer. C1000 dan. Verrek, ook niet. Ik vloek. Struin het internet af. Waar kan ik Crystal Gel kopen? Ik beland in oeverloze discussies van de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen, dat Crystal Gel parels daar en daar ook niet te koop is, maar wel in Drenthe volop aanwezig. Nou wil ik niet naar Drenthe en wil ik niks uit Drenthe en ben mooi in de aap gelogeerd. Denk ik. Ik heb alle tijd dus ik lees nog even verder mee met het geacht forum naaikransje. Zit je in je stoel? Zet je schrap! Tip 11: als de gel parels opgedroogd zijn – en je eigenlijk een nieuwe moet kopen- moet je het bakje vullen met water. Resultaat: de pareltjes blijven ruiken, fris ruiken. Het water verdampt. En je vult maar weer. Het staat er écht!  Keer op keer. Altoos. Eeuwigdurend. Nog steeds zie ik het niet in de winkels, assortiment van Heijn online, niet in mijn Jumbo, Hallo Jumbo! op het Groenhof. Ik zoek niet verder. Ik koop ze niet meer. Dat zal toch niet de wens zijn van Meneer Unilever. Of Mevrouw Ambi Pur? Een product op de markt zetten, dat zó succesvol blijkt te zijn, zó goed van kwaliteit, dat je het nimmer meer nieuw hoeft aan te schaffen. Zou Ruud van der Velden daar achter zitten? Dit is nog ’s kwaliteitscontrole! Hoe dan ook: zegt het voort. Zegt het voort. De Ambi Pur Crystal Gel parels zijn als een bewegingloze perpetuum mobile op het water closet van mijn toilet.  Zoals een oud Hollands woord ons leert: altoos. Eeuwigdurend.