zaterdag 21 februari 2015

The girl from Ipanema. Neustadt, 1973.



 


In de mooie zomer van 1973 werk ik me als ober de blubber  en wil wel een week weg. Voorafgaand aan de week trainingskamp, hockey Ares I. Mijn vrienden zijn weg, ik heb nog geen rijbewijs, geen auto. Kom ik Ton tegen, de broer van één van mijn  beste vrienden, Paul. ‘Zullen we een week op de duim?’(Liften is dat).’ Denemarken lijkt mij wel wat. Snel terug’. Liftend bereiken wij Puttgarden, een dorpje in Noord Duitsland waar de ferry vertrekt naar Denemarken. “Ik denk dat ik door ga naar Zweden’, zegt hij. ‘O, maar de afspraak is een week Denemarken, om op tijd terug te zijn voor het trainingskamp’,  antwoord ik. ‘Ja, dat zal,’ zegt hij, maar ik haal het eerste toch niet’.  ‘En ik haal Zweden niet. Sterker nog: Denemarken ook niet. Tabé!’. En ik keer om.

Ik sta nog niet koud op mijn liftplek stopt er een Opel, what else. Een echtpaar van middelbare leeftijd. Wij nemen je wel mee, maar moeten onderweg even naar een verjaardag. Ze komen zelf uit Lübeck en moeten naar een verjaardag in Neustadt. Op de heenreis nemen zij een lifter mee naar Puttgarden. Rijden teug en komen bij aankomst in Neustadt erachter dat zijn camera in de auto ligt. Meteen weer, voor de tweede keer naar Puttgarden. En daar sta ik. ‘Nee hoor, ik heb helemaal geen bezwaar even mee te gaan naar die verjaardag. Als ik maar op tijd in de jeugdherberg ben’.  Ik heb mijn boekje met alle adressen bij me. Ik heb veel bekijks. Nu eens als lifter. Da’s wat anders. Zij spreken daar Sleeswijk-Holsteins Duits, niet te onderscheiden van een mengelmoes Gronings, Twents en Achterhoeks. Drents sla ik ook hier over, daar heb ik niets mee. Drenten ook niet. Enfin wij kunnen ons over en weer verstaan en ik word gastvrij ontvangen met dranken en happen. “Kom’, zegt de vrouw tegen haar man, ‘we moeten naar de jeugdherberg’.” Klikke veur”, twee minuten vóór middernacht, op z’n Deventers, bereiken we de jeugdherberg in  Neustadt. Onder welgemeende dankzegging aan de aardige mevrouw en meneer, bemachtig ik het laatste bed. Het voorlaatste is voor een Fransman. Gauloises met filter. Ik rook  Camel zonder. We paffen elkaars merken een paar uur lang. Er ligt een groep zwemmers uit Mönchen Gladbach. Of wij het wat kallemer an kunnen doen? Huh? Ik heb mijn plan voor de dag van morgen. En ik keer om.

De volgende prachtige zonnige zomerochtend gewassen en geschoren aan het ontbijt. Duits ontbijt is zo slecht nog niet… Ik ga op weg. Richting Autobahn.  Tall and tan and young and lovely, the girl from Ipanema goes walking. And when she passes, each one she passes goes –ah. When she walks, she’s like a samba that swings so cool and sways so gently. Then when she passes, each one she passes goes –aah. Ooh but he watches so sadly, how can he tell her he loves her. Yes, he would give his heart gladly, but each day when she walks to the sea, she looks straight ahead not at him. Tall and tan, and young and lovely, the girl from Ipanema goes walking and whe she passes, he smiles but she doesn’t see. Zij komt naast mij lopen. O, wat is zij mooi. ‘Ga je mee zwemmen, hier in het meertje?’ ‘Nee, dank je’, zei ik, ‘ik loop door naar de Autobahn en heb een ander plan’.  En dat in rap Duits. Ook in rap Duits kan ik het puntje van mijn tong wel afbijten. Ik bedenk me dat ik geen zwembroek bij me heb ….  Ik weet nu al dat ik in 2015 spijt zal hebben. En ik keer om. Ga op weg naar de Autobahn.

Ik heb snel, ook weer héél snel, een lift en verdomd naar Frankfurt. Een ferme stap voorwaarts. De volgende lift brengt mij met gezwinde spoed in München. Het doel. Ik dank de meneer van de lift. En ik keer om. Richting stad. Restaurant. Slaapplaats. De volgende dag voer ik mijn plan uit. Ik draai me om en slaap.

Het is 1973. Een jaar ná het niet te beschrijven drama van de brute gijzeling door de Palestijnse Zwarte September  op elf Israëlische sporters, deelnemers aan de Olympische Spelen 1972 te München. Slap ingrijpen om de gijzelaars te bevrijden van de gijzelnemers leidt tot de dood van mijn sporters. “The Games must go on”, zegt de gek Avery Brundage. Ik ga naar het Olympisch Dorp. Ik hoef niets te zien. Geen stadion. Niks. Ik zoek het moment.  Ik zoek het monument. De plaquette. Met hun namen. Niet vermoedend welke enorme rol André Spitzer in het leven van Yoni, Avital en mij later inneemt. Ik heb altijd een keppel op zak. Ik zeg –niet droog-  Kaddisj. Het gebed voor de doden. Doe drie stappen naar achteren. En ik keer om.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten