Wat je van Blanes
vooraf moet weten. Blanes is een plaatsje in noordoost Spanje, Catalonië. In
Blanes ben ik nooit geweest, schijnt een aantrekkelijke plek te zijn voor grote
pubers. Zoep’n, høk’n, raldaldej’n. Nét boven Barcelona. Toen eertijds de
Spaanse en Portugese Joden het Iberisch schiereiland werden afgejaagd, kwam een
niet onaanzienlijk deel terecht in het vrije en tolerante Amsterdam. Een
tussendoortje: Holland voerde een 80-jarige oorlog met de Spanjaarden. Voor de
veiligheid werd iedereen gerekend tot de Portugese Joden, zeg een geuzennaam.
Dit fenomeen doet zich alleen voor in Nederland. Gemeenschappelijke naam voor
Spaanse, Portugese en een heleboel landen van Marokko tot Perzië en een cirkel
rondmakend van Italië ook die kant op via Griekenland, Cyprus, Turkije, en ga
maar door is de Sefardische Joden. Naar het woord Sefarad, dat Spanje betekent.
De andere in diaspora levende groep Joden wordt de Asjkenazische Joden genoemd.
Naar het woord Asjkenaz, Duitsland. Ten tijde van Napoleon, iets later dus,
enfin ik hoef je hier geen geschiedenisles te geven, werd zeer consciëntieus
iedereen voorzien van een achternaam. Jansen, de zoon van Jan. Een ander heet
Bakker. Zijn beroep. Je zoekt het maar uit. Ook de namen van de plaatsen van
herkomst, geboorte werden veelal toegevoegd aan de naam van de persoon. Een
toponiem is dat. (Overigens vind ik het een halve hobby om familienamen te
herleiden van plaatsnamen). Enfin, een zekere jongeman kreeg achter zijn naam
Blanes. Bijvoorbeeld Jan, zoon van Piet, van Blanes. In dit geval dan met
Joodse voornamen. Blanes was eind 19e eeuw een boniseur, iemand die
met verkooppraatjes de mensen naar binnen lokte, bijvoorbeeld op de kermis of
in het circus. een aansjmoezenier, een stoepier. Een verkoper die probeert
klanten naar binnen te halen. Welnu onze
Blanes was dus eigenaar en tevens de boniseur van zijn eigen circus. ‘Van binne
mot je komme (kijke, weze) in de tent van Blanes’. Het is van binnen niet, wat
het van buiten lijkt. Schijn bedriegt.
Je weet pas hoe het is als je het gezien hebt. In de Tweede Wereldoorlog werden
brieven van de concentratiekampen, voor zover nog toegestaan, veelal
ondertekend met “Blanes”. De Moffen begrepen het niet en lieten het maar zo. De
familie thuis begreep drommels goed wat er aan de hand was…
“Van binnen is alles
stuk”, is de titel van het nieuwe boek van mijn vriend Simon Hammelburg. Over
een paar dagen wordt het gepresenteerd en is dan in de boekhandel te koop. Ik
beveel het u aan. Vannacht werd ik weer
eens wakker. Van binnen is alles stuk. Welke associaties had ik allemaal niet?
Of wel!
O, helemaal niet om
pathetisch te doen, maar bij mij is binnen ook wel het nodige stuk, althans
niet heel, of niet functionerend zo het moet. We hebben nu eenmaal niet het
eeuwige leven, maar met de inmiddels al veertien jaar extra tijd en zeker sinds
augustus 2012 de verlenging ben ik bijzonder dankbaar.
Eind jaren vijftig
van de 20ste eeuw. Lochem. Mijn Vader en Moeder nemen mij mee op een
zondags tochtje met de auto, de super chique bordeauxrode Oldsmobile 66, door de mooie, wat heet: prachtige
Achterhoek. Wij drinken koffie bij Postel in Zwiep en ik krijg een flesje Coca
Cola. ’s Avonds gebraden haantjes bij hotel-restaurant Bakker in Vorden. Maar
eerst rijden we altijd langs de “Ruïne Nettelhorst”. Nettelhorst ligt vlakbij,
via Zwiep over de Wengersteeg. Nettelhorst is het buurtschap en tevens de naam
voor de havezate. Een havezate is een versterkt huis, een burcht of hofstede,
hof of hoeve. Een grote boerderij. Vroeger werd een havezate bewoond door
ridders en later edellieden. Voordat kinderen bij mij in de klas al het woordje
de of het kunnen schrijven, weet ik al wat een ruïne is “Kijk, Bert, hier is de ruïne van
Nettelhorst’. “Wat is dat, Pap?’. Uitleg volgt. Maar speulen ter plekke ho
maar! De metafoor voor van binne mot je komme. Of zoals ik het interpreteer…dit
is alles wat je ziet van de oorlog. Van buiten een beer, maar van binnen? Van
buiten een pracht gezin, de liefste echtgenote van de hele wereld, vier
kinderen, een groot huis, goeie zaak en centen op de bank. Maar van binnen
verscheurd, zo kort ná de oorlog. Denkend aan al diegenen die gemist worden.
Dag in dag uit. Een welluidender metafoor kan ik me niet één, twee, drie
bedenken. Je wil vast van me aannemen dat ik vaak langs Nettelhorst reed. Nooit
binnen geweest.
‘Wat zie je er goed
uit, Bert’. ‘Dank je wel!’ Ja, gek he, dat hoor ik vaak. Heel lief. Mensen die
me ook een paar jaar geleden kenden… Ik neem het compliment dankbaar in
ontvangst. Een kwitantie geef ik erbij: ‘Fijn dat je dat zo zegt!’.
En dan lig ik in m’n
bed, verscheurd, en denk: Blanes.