Het is 15 juli 1974. Waarom ik dat zo zeker weet
komt omdat het gisteren 14 juli 1974 is. Ik ben achttien. Krijg van mijn lieve
Moeder een auto. Een eend. Ja, zo heet ie. Veel auto’s worden naar dieren
vernoemd. Dit is een Citroen 2cv4, in de volksmond: eend. 2cv betekent twee
paardenkrachten. Hij is niet snel, maar komt élke berg op! Mijn mooiste en lekkerste auto. Hans
IJsseldijk, al vanaf klas 1 op de HBS (en nog steeds) mijn gabber uit Twello
(nu Warnsveld), en ik besluiten: en we gaan! Geheel onvoorbereid. Op de
bonnefooi. De achterbank wordt uit de eend geduwd, alle spullen erin, dat wil
zeggen toilettassen, ondergoed, shirts, spijkerbroeken, een handdoek, twee
slaapzakken, geld en paspoort. De fotocamera van Hans. Meer had je niet nodig.
Theezakjes. Oploskoffie. Koekjes. En voor onderweg een gasbrandertje voor de
koffie, de thee. Een eitje. Zo de wind waait waait mijn petje. Wij rijden naar het
zuiden, altijd goed. Een paar landkaarten en een boekje met adressen van alle
Europese jeugdherbergen. Een transistorradio is onontbeerlijk. Wat bekertjes en
zo. Wegwezen. Zo komen wij ’s avonds in
Rouen, Frankrijk. Restaurants? Allemaal vol. Hotels? Allemaal vol. En een
drukte van jewelste. Weten wij veel van ons gezond, het is 14 juli. Quatorze Juillet,
de Franse feestdag. Zonder eten, de vakantie begint goed. Zonder hotel. Tegen
middernacht rijden we op een heuvel, voor mij een berg, zeer geaccidenteerd
terrein en besluiten: Hier zetten we de eend neer. Spullen van achter naar
voor. Slaapzak gereed. Slapen. ’s Morgens vroeg bij het krieken van de dag worden
wij met wat kloppen op het raam gewekt. Enkele tuinmannen om met hun hobby door
te gaan. Staan we midden in de volkstuintjes. Lachen dus. Wat moet je anders.
Die gasten doen wel mee. Ik weet nog steeds niet het woord volkstuin in het
Frans. En wij weg. Frans ontbijt. Niet verkeerd. En wij rijden door. Een end
verder alweer, wij sturen om en om, rijd ik het stuk tussen Rennes en Nantes.
Welnu, een eend is geen racewagen, wij hebben alle tijd, we hebben geen doel,
haasten is zelden goed. Wij zien wel waar we uitkomen. Plek met bed en vooral
eten. Halverwege de weg naar Nantes, da’s zo’n Franse driebaansweg en daar leer
je stuurmanskunsten, sla ik plots rechts af. Hans: “Huh????”. “Wacht maar even,
Hans. Ik heb dringend behoefte aan een foto”. Enfin, da’s ook Frans, ik keer
om, rijd een paar kilometer terug en bij de eerste afslag (van daaruit bekeken)
links af. Parkeer de eend en zeg “met dat bord moet ik op de foto!”.
Belangrijke mensen hebben een plein, een avenue, een straat. Een brug. Alles
dat op aarde een naam kan hebben heeft een naam. Zo ook dat veld. Ja, niet dat
je denkt dat hier de kampioen wordt bedoeld. Ik blijf bescheiden. Nee, champ is
veld. Met le als lidwoord een mannelijk woord. Dat past me wel. Hoe groot het
is, weet ik niet. Wij zijn niet verder gegaan om te kijken. Een hockeyveldje?
Nee, er wordt nauwelijks gehockeyd in Frankrijk. Een trapveldje? Een
aardbeienveld? De volkstuintjes van de neven van onze vrienden boven op de berg
in Rouen? Misschien wel een hele wei vol met Bretonse koeien. Big business.
Melk. Vlees. Huid. Ik ben tevreden met de foto. Le champ Bert. Ze kent mi ok
oaveral.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten