zaterdag 5 september 2015

Ze kent mi ok oaveral.


 

Het is 15 juli 1974. Waarom ik dat zo zeker weet komt omdat het gisteren 14 juli 1974 is. Ik ben achttien. Krijg van mijn lieve Moeder een auto. Een eend. Ja, zo heet ie. Veel auto’s worden naar dieren vernoemd. Dit is een Citroen 2cv4, in de volksmond: eend. 2cv betekent twee paardenkrachten. Hij is niet snel, maar komt élke berg op!  Mijn mooiste en lekkerste auto. Hans IJsseldijk, al vanaf klas 1 op de HBS (en nog steeds) mijn gabber uit Twello (nu Warnsveld), en ik besluiten: en we gaan! Geheel onvoorbereid. Op de bonnefooi. De achterbank wordt uit de eend geduwd, alle spullen erin, dat wil zeggen toilettassen, ondergoed, shirts, spijkerbroeken, een handdoek, twee slaapzakken, geld en paspoort. De fotocamera van Hans. Meer had je niet nodig. Theezakjes. Oploskoffie. Koekjes. En voor onderweg een gasbrandertje voor de koffie, de thee. Een eitje. Zo de wind waait waait mijn petje. Wij rijden naar het zuiden, altijd goed. Een paar landkaarten en een boekje met adressen van alle Europese jeugdherbergen. Een transistorradio is onontbeerlijk. Wat bekertjes en zo.  Wegwezen. Zo komen wij ’s avonds in Rouen, Frankrijk. Restaurants? Allemaal vol. Hotels? Allemaal vol. En een drukte van jewelste. Weten wij veel van ons gezond, het is 14 juli. Quatorze Juillet, de Franse feestdag. Zonder eten, de vakantie begint goed. Zonder hotel. Tegen middernacht rijden we op een heuvel, voor mij een berg, zeer geaccidenteerd terrein en besluiten: Hier zetten we de eend neer. Spullen van achter naar voor. Slaapzak gereed. Slapen. ’s Morgens vroeg bij het krieken van de dag worden wij met wat kloppen op het raam gewekt. Enkele tuinmannen om met hun hobby door te gaan. Staan we midden in de volkstuintjes. Lachen dus. Wat moet je anders. Die gasten doen wel mee. Ik weet nog steeds niet het woord volkstuin in het Frans. En wij weg. Frans ontbijt. Niet verkeerd. En wij rijden door. Een end verder alweer, wij sturen om en om, rijd ik het stuk tussen Rennes en Nantes. Welnu, een eend is geen racewagen, wij hebben alle tijd, we hebben geen doel, haasten is zelden goed. Wij zien wel waar we uitkomen. Plek met bed en vooral eten. Halverwege de weg naar Nantes, da’s zo’n Franse driebaansweg en daar leer je stuurmanskunsten, sla ik plots rechts af. Hans: “Huh????”. “Wacht maar even, Hans. Ik heb dringend behoefte aan een foto”. Enfin, da’s ook Frans, ik keer om, rijd een paar kilometer terug en bij de eerste afslag (van daaruit bekeken) links af. Parkeer de eend en zeg “met dat bord moet ik op de foto!”. Belangrijke mensen hebben een plein, een avenue, een straat. Een brug. Alles dat op aarde een naam kan hebben heeft een naam. Zo ook dat veld. Ja, niet dat je denkt dat hier de kampioen wordt bedoeld. Ik blijf bescheiden. Nee, champ is veld. Met le als lidwoord een mannelijk woord. Dat past me wel. Hoe groot het is, weet ik niet. Wij zijn niet verder gegaan om te kijken. Een hockeyveldje? Nee, er wordt nauwelijks gehockeyd in Frankrijk. Een trapveldje? Een aardbeienveld? De volkstuintjes van de neven van onze vrienden boven op de berg in Rouen? Misschien wel een hele wei vol met Bretonse koeien. Big business. Melk. Vlees. Huid. Ik ben tevreden met de foto. Le champ Bert. Ze kent mi ok oaveral.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten