zaterdag 2 augustus 2014

Schön ist die Jugend

Op nog geen 400 meter van mijn huis waren in het park Marialust de velden van mijn hockeyclub. Onder leiding van onze coach (Rinus Michels) Ron Soeteman werd ten tijde van de verhuizing een lied gezongen. Werd een lied gezongen. Werd een lied gezongen. Tot we er galliesj van werden. Een wel heel oud volkswijsje uit Hessen (Duitsland) begin 19e eeuw. Schön ist die Jugend. Sie kommt nicht mehr. Sie kommt nicht mehr, nicht mehr, Sie kommt nicht wieder mehr, schön is die Jugend, Sie kommt nicht mehr! Met weemoed namen wij afscheid van Marialust naar vijfentwintig minuten fietsen verderop. En dat alle dagen in de week. Trainingen, keeperstraining, wedstrijddag. Met mijn grote keeperstas met legguards en toebehoren en een paar sticks voorop op het stuur. Met één hand sturen, met de ander de tas in balans houden en als het moest het praten ondersteunen. Of ondersteun je met tekst je handgebaren? Mijn jeugd was een mooie, warme, liefdevolle jeugd, met véél onvergetelijke momenten. Eén dissonant: toen ik zeven jaar was overleed mijn Vader. Niet zo bedoeld, maar als ik dit zo schrijf dan komt die tekst van dat lied wel weer binnen.
Ik schrijf deze blog op maandagmorgen 10 februari 2014. En eergisteren, zaterdag dus, zijn Annelies en ik naar Lochem geweest. Met een veelheid aan doelen. Wij maken er een mooie dag van, die niet vergeten zal worden. Een welbesteed en overladen programma met bezoek aan de Joodse begraafplaats; mijn beide ouders liggen er. Daarna door naar de schilderes Sonja Brussen. Op de Westerwal, vlak naast de voormalige synagoge. Naar Frans en Tineke van Dijk, gezellig toeven, warme ontvangst, heerlijke lunch. Frans en Bert dikste vrienden sinds 1963. Hij is mijn meester van de vierde klas. “Wij hebben jullie nog nooit zo stralend gezien”, is zijn tekst.
Door naar Zwiep. Naar de voormalige bakkerij en restaurant, uitspanning, dierentuin, speeltuin van Gait Postel. De lekkerste bolussen, de Zwiepse. Ook de Witte Wievenkoek en de krentenwegge komen uit Zwiep. Gait is dood. En de hele tent is overgenomen door een enthousiaste jongeman. Wij rijden aan en zien de twee woonhuisjes, waarvan één de bakkerswinkel was. Leeg. Wij zien een krijtbord met héél dunne, vale lettertjes wij zijn open en lopen het pad af door de tuin. Gek, ik  mis zoveel Witte Wievenpoppen. In de tuin, het park  géén beesten. We lopen langs het restaurant en zien in de zaal waar nog een winkel was nu een vergadertafel. Met stoelen. We treden het restaurant binnen. Schoon, absoluut. Meubilair in een kwartslag gedraaid. De open haard brandt. Een juffrouw, de serveerster achter de toonbank. Leeg. De nieuwe eigenaar voor de haard die serviel plaats maakt voor ons. Het is waterkoud buiten. Tout Lochem en tout Nederland zit thuis voor de buis, Olympische Spelen, Sven Kramer, goud. Geen gast. Geen klant. We bestellen thee en koffie. Prima. En om mee te nemen een drietal zakken met Zwiepse bolussen. Dat wordt geregeld. Vertelt de man dat ze elders gebakken worden en als ik veel geld neerleg voor dat recept, dan mag ik het hebben. Welk een drive. Wat een commitment. Ik heb nog steeds geen bolus geproefd. Ze zien er anders uit en als ze al door een ander, zonder elke emotionele binding, gebakken zijn, smaken ze zoals ze er uit zien. Te donker en dus te somber. De man vertelt dat ie het vergaderzaaltje verhuurt. Dat in het voorjaar de nieuwe beesten naar buiten gaan en dat de klanten, gasten met kleine kinderen weer terug zullen komen. Ik mag het hopen voor hem, anders is het een afgelopen zaak. Een enorme desillusie. Een ware deceptie. En hoe droevig ook: een dissonant in onze prachtige dag. Zwiep zonder hart. Zonder ziel. Terug naar Lochem, door Berkeloord, waar ik ben geboren, naar Lovink, op de Markt. Dé boekhandel. Mijn boek Wejiwrech ligt te prijken op één van de tafels. Naast échte schrijvers. Ik ben trots en niet geïnteresseerd in hoeveel er inmiddels zijn verkocht. We steken de Markt over, langs het Stadhuis en de Grote Kerk naar Restaurant Meenderink. Elke keer in Lochem is elke keer naar Meenderink. Een Vromen-traditie die ik van mijn Vader heb. Naast het pand het oudste pand van Lochem, uit 1639 en tot in de oorlog bewoond door familie van me. Het is onlangs gekocht door de eigenaar van Meenderink, sedert vele tientallen jaren, de familie Scholten. Ik heb hen mijn boeken eertijds gegeven, mijn blogs laten lezen en het verhaal van het huis verteld. De ouwe Scholten, vriend van mijn Vader leeft niet meer. Zijn zoon, die ik ook ken, zal zo’n vijfenzeventig, tachtig zijn nu. We spraken en hij vertelde van de vrachtwagen die de ouders Vromen en dat lieve meisje met lange zwarte haren in een paardenstaart en met een brilletje als beesten wegvoerden. Ná de oorlog is het huis verkocht aan de Gemeente Lochem. Het heeft dienst gedaan als Raadzaal en ook later als Bibliotheek. Scholten, de zoon van een jaar of vijfendertig en zijn vrouw hebben het gekocht. Om het in ere te houden en er een restaurant van te maken, een uitbreiding van het bestaande. Wij krijgen, zoals eerder al beloofd, een uitnodiging voor de opening. Naar alle waarschijnlijkheid in het voorjaar.
Schön ist die Jugend. Sie kommt nicht mehr. Dat wat  er vroeger was zal nooit meer terugkomen. Bruut. Hard. Droef.
Net als Postel en de uitspanning De Witte Wieven met de Zwiepse allerlekkerste bolussen. Een teleurstelling in de zo wonderbaarlijke en dierbare zaterdag in februari 2014.

Schön ist die Jugend. Sie kommt nicht wieder mehr.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten