Op nog geen 400 meter van mijn huis waren in het park
Marialust de velden van mijn hockeyclub. Onder leiding van onze coach (Rinus
Michels) Ron Soeteman werd ten tijde van de verhuizing een lied gezongen. Werd
een lied gezongen. Werd een lied gezongen. Tot we er galliesj van werden. Een wel heel oud volkswijsje uit Hessen
(Duitsland) begin 19e eeuw. Schön ist die Jugend. Sie kommt nicht
mehr. Sie kommt nicht mehr, nicht mehr, Sie kommt nicht wieder mehr, schön is
die Jugend, Sie kommt nicht mehr! Met weemoed namen wij afscheid van Marialust
naar vijfentwintig minuten fietsen verderop. En dat alle dagen in de week.
Trainingen, keeperstraining, wedstrijddag. Met mijn grote keeperstas met
legguards en toebehoren en een paar sticks voorop op het stuur. Met één hand
sturen, met de ander de tas in balans houden en als het moest het praten
ondersteunen. Of ondersteun je met tekst je handgebaren? Mijn jeugd was een
mooie, warme, liefdevolle jeugd, met véél onvergetelijke momenten. Eén
dissonant: toen ik zeven jaar was overleed mijn Vader. Niet zo bedoeld, maar
als ik dit zo schrijf dan komt die tekst van dat lied wel weer binnen.
Ik schrijf deze blog op maandagmorgen 10 februari 2014. En
eergisteren, zaterdag dus, zijn Annelies en ik naar Lochem geweest. Met een
veelheid aan doelen. Wij maken er een mooie dag van, die niet vergeten zal
worden. Een welbesteed en overladen programma met bezoek aan de Joodse
begraafplaats; mijn beide ouders liggen er. Daarna door naar de schilderes
Sonja Brussen. Op de Westerwal, vlak naast de voormalige synagoge. Naar Frans
en Tineke van Dijk, gezellig toeven, warme ontvangst, heerlijke lunch. Frans en
Bert dikste vrienden sinds 1963. Hij is mijn meester van de vierde klas. “Wij
hebben jullie nog nooit zo stralend gezien”, is zijn tekst.
Door naar Zwiep. Naar de voormalige bakkerij en restaurant,
uitspanning, dierentuin, speeltuin van Gait Postel. De lekkerste bolussen, de
Zwiepse. Ook de Witte Wievenkoek en de krentenwegge komen uit Zwiep. Gait is
dood. En de hele tent is overgenomen door een enthousiaste jongeman. Wij rijden
aan en zien de twee woonhuisjes, waarvan één de bakkerswinkel was. Leeg. Wij
zien een krijtbord met héél dunne, vale lettertjes wij zijn open en lopen het pad af door de tuin. Gek, ik mis zoveel Witte Wievenpoppen. In de tuin,
het park géén beesten. We lopen langs
het restaurant en zien in de zaal waar nog een winkel was nu een vergadertafel.
Met stoelen. We treden het restaurant binnen. Schoon, absoluut. Meubilair in
een kwartslag gedraaid. De open haard brandt. Een juffrouw, de serveerster
achter de toonbank. Leeg. De nieuwe eigenaar voor de haard die serviel plaats maakt
voor ons. Het is waterkoud buiten. Tout Lochem en tout Nederland zit thuis voor
de buis, Olympische Spelen, Sven Kramer, goud. Geen gast. Geen klant. We
bestellen thee en koffie. Prima. En om mee te nemen een drietal zakken met
Zwiepse bolussen. Dat wordt geregeld. Vertelt de man dat ze elders gebakken
worden en als ik veel geld neerleg voor dat recept, dan mag ik het hebben. Welk
een drive. Wat een commitment. Ik heb nog steeds geen bolus geproefd. Ze zien
er anders uit en als ze al door een ander, zonder elke emotionele binding,
gebakken zijn, smaken ze zoals ze er uit zien. Te donker en dus te somber. De
man vertelt dat ie het vergaderzaaltje verhuurt. Dat in het voorjaar de nieuwe
beesten naar buiten gaan en dat de klanten, gasten met kleine kinderen weer
terug zullen komen. Ik mag het hopen voor hem, anders is het een afgelopen
zaak. Een enorme desillusie. Een ware deceptie. En hoe droevig ook: een
dissonant in onze prachtige dag. Zwiep zonder hart. Zonder ziel. Terug naar
Lochem, door Berkeloord, waar ik ben geboren, naar Lovink, op de Markt. Dé
boekhandel. Mijn boek Wejiwrech ligt
te prijken op één van de tafels. Naast échte schrijvers. Ik ben trots en niet geïnteresseerd
in hoeveel er inmiddels zijn verkocht. We steken de Markt over, langs het
Stadhuis en de Grote Kerk naar Restaurant Meenderink. Elke keer in Lochem is
elke keer naar Meenderink. Een Vromen-traditie die ik van mijn Vader heb. Naast
het pand het oudste pand van Lochem, uit 1639 en tot in de oorlog bewoond door
familie van me. Het is onlangs gekocht door de eigenaar van Meenderink, sedert
vele tientallen jaren, de familie Scholten. Ik heb hen mijn boeken eertijds
gegeven, mijn blogs laten lezen en het verhaal van het huis verteld. De ouwe
Scholten, vriend van mijn Vader leeft niet meer. Zijn zoon, die ik ook ken, zal
zo’n vijfenzeventig, tachtig zijn nu. We spraken en hij vertelde van de
vrachtwagen die de ouders Vromen en dat lieve meisje met lange zwarte haren in
een paardenstaart en met een brilletje als beesten wegvoerden. Ná de oorlog is
het huis verkocht aan de Gemeente Lochem. Het heeft dienst gedaan als Raadzaal
en ook later als Bibliotheek. Scholten, de zoon van een jaar of vijfendertig en
zijn vrouw hebben het gekocht. Om het in ere te houden en er een restaurant van
te maken, een uitbreiding van het bestaande. Wij krijgen, zoals eerder al beloofd,
een uitnodiging voor de opening. Naar alle waarschijnlijkheid in het voorjaar.
Schön ist die Jugend. Sie kommt nicht mehr. Dat wat er vroeger was zal nooit meer terugkomen.
Bruut. Hard. Droef.
Net als Postel en de uitspanning De Witte Wieven met de Zwiepse allerlekkerste bolussen. Een teleurstelling
in de zo wonderbaarlijke en dierbare zaterdag in februari 2014.
Schön ist die Jugend. Sie kommt nicht wieder mehr.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten